Zink is een spoorelement dat in minimale hoeveelheden aanwezig is in ons lichaam. Een spoorelement is een element dat in de voeding van een organisme aanwezig moet zijn voor een goede groei en functie, maar slechts in zeer kleine hoeveelheden. Zink speelt een belangrijke rol in veel lichaamsprocessen, zoals:
Zink is vooral aanwezig in vleesproducten, eieren, vis, sojabonen, graanproducten, peulvruchten en melkproducten, noten en zaden (1). Naast de aanwezigheid in voedingsmiddelen, kan zink ook in supplementvorm voorkomen onder de vorm van capsules, zalf of mondspoeling.
Een gebrek aan zink komt zelden voor in onze westerse maatschappijen (2, 3). Toch gebruiken sommige mensen supplementen met zink omwille van mogelijk immuun-versterkende eigenschappen. Zinksupplementen worden bijvoorbeeld gebruikt bij:
De resultaten van wetenschappelijk onderzoek zijn echter twijfelachtig en vaak van lage kwaliteit. Voor we conclusies kunnen trekken, is er bevestiging met verder onderzoek nodig.
Over de toepassing van zink bij kanker(behandelingen) zijn er vooral studies te vinden rond de rol van zink bij nevenwerkingen van kankerbehandelingen.
Tot op heden zijn er geen goed opgezette studies bij mensen met kanker die de toepassing van zink bij de behandeling van kanker nagaan.
Zink zou kunnen helpen om sommige symptomen die verband houden met de nevenwerkingen van bestralingen of chemotherapie te beheersen. Het wetenschappelijk bewijs is echter zeer beperkt en de kwaliteit van de studies is vaak laag.
Tot op heden zijn er geen goed opgezette studies bij personen met kanker die de toepassing van zink bij het voorkomen van kanker nagaan. Bovendien zijn de resultaten van de bestaande studies tegenstrijdig.
Hoge dosissen zink kunnen giftig (toxisch) zijn en leiden tot:
De maximaal toelaatbare inname voor zink is
25 mg/dag.
De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) zink
per dag is 8 mg voor vrouwen en 11 mg voor
mannen. Die hoeveelheid haal je uit een gezond
voedingspatroon.
Omwille van de antioxidatieve werking zou zink het effect van behandelingen met een oxiderende werking kunnen verminderen. Voorbeelden van zulke behandelingen zijn radiotherapie, cyclofosfamiden, dacarbazine, platinumanalogen, anthracyclines en antitumorale antibiotica bleomycine en mitomycine. Vanuit de theorie is het echter nog een stap naar de echte wereld. Er is op dit moment geen bewijs dat dit klinisch relevant is.