Lexicon
Lexicon
Abdomen

Deel van het lichaam tussen de thorax (of de borstkas) en het bekken dat het digestieve systeem en andere organen omsluit. De term abdominaal duidt op alles wat betrekking heeft tot het abdomen, de abdominale wand bijvoorbeeld. Het abdomen wordt vaak de buik genoemd.

Absoluut risico

Kans dat iemand getroffen wordt door een bepaalde ziekte in de loop van een bepaalde tijdsperiode. Men observeert een heel groot aantal mensen die gelijkaardige karakteristieken vertonen, zoals de leeftijd of het geslacht, en bepaalt het aantal mensen dat deel uitmaakt van de groep die deze ziekte heeft.

Actieve surveillance

Behandeling die erin bestaat om de toestand van de persoon nauwgezet op te volgen d.m.v. regelmatige testen en onderzoeken. Artsen doen een beroep op actieve surveillance om tekenen op te sporen die erop wijzen dat de toestand van de persoon achteruitgaat of dat een ziekte (zoals kanker) zich ontwikkelt. Door deze aanpak te hanteren kan men problemen of bijwerkingen vermijden die veroorzaakt worden door bepaalde behandelingen, zoals chirurgie en radiotherapie. Actieve surveillance wordt ook nauwgezette observatie genoemd.

Adenocarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de kliercellen (cellen die stoffen uitscheiden zoals mucus (of slijm), hormonen en smeermiddelen).

Adenoïde vegetaties

Massa van lymfeweefsel achteraan in de keel, achter de neus, die het lichaam helpt om infecties te bestrijden door bacteriën en virussen op te vangen.

Adenomateuze poliep

Type van poliep dat zich ontwikkelt in het spijsverteringskanaal (meer bepaald in het colon (of de karteldarm)). Adenomateuze poliepen kunnen kwaadaardig worden. De 3 belangrijkste types van adenomateuze poliepen zijn de tubulaire poliep, de villeuze poliep en de tubulovilleuze poliep. De villeuze poliepen zijn het type van poliepen die familiaire adenomateuze polyposes (FAP) worden.

Adenopathie

Ziekte of opzetten van de lymfeklieren. Men spreekt over het algemeen van opgezette klieren.

Adjuvante behandeling

Behandeling die toegediend wordt bovenop de eerstelijnsbehandeling (primaire behandeling of standaardbehandeling) om het risico te verminderen dat de ziekte (zoals kanker) weer de kop opsteekt (recidief). Een adjuvante behandeling wordt vaak toegediend wanneer de artsen er niet zeker van zijn dat alle kankercellen vernietigd werden na de eerstelijnsbehandeling.

Adoptieve immunotherapie

Behandeling die het immuunsysteem helpt om kanker en andere ziekten te bestrijden. De cellen van het immuunsysteem van een persoon, zoals de T-cellen (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te controleren, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen), worden afgenomen en vermenigvuldigd in het laboratorium om het aantal cellen dat de kankercellen bij de persoon kan vernietigen te doen toenemen. Vervolgens geeft men deze cellen terug aan de persoon om zijn immuunsysteem te helpen om de kanker te bestrijden. Deze behandeling wordt ook adoptieve cellulaire immunotherapie genoemd.

Alternatieve therapie

Alle behandelingen of producten die gebruikt worden in plaats van de klassieke behandeling (of de op dit moment aanvaarde en veelvuldig gebruikte behandeling). Het is niet wetenschappelijk bewezen dat alternatieve therapieën veilig en efficiënt zijn. Alternatieve therapie wordt ook niet-traditionele therapie genoemd.

Amenorroe

Afwezigheid van maandstonden (regels bij een vrouw). Amenorroe kan een symptoom zijn van kanker of een bijwerking van bepaalde kankerbehandelingen.

Anafylaxie

Ernstige allergische reactie die soms het leven in gevaar brengt. De symptomen kunnen omvatten: jeuk, opgeblazen gevoel, vermindering van het aantal bloedcellen, flauwte en ademhalingsmoeilijkheden. Anafylaxie wordt ook anafylactische shock genoemd.

Anaplasie

Afname van de differentiatie van de cellen, die op die manier terugkeren naar een onrijpe en minder gespecialiseerde vorm. De anaplastische cellen splitsen zich snel en lijken qua uiterlijk of gedrag niet op normale cellen.

Anastomose

Chirurgische ingreep die erin bestaat de gezonde segmenten van buisvormige structuren in het menselijke lichaam te verbinden (zoals de dikke darm), om zo een nieuwe doorgang of een omleiding te creëren.

Androgeen

Type van hormoon dat de groei, de ontwikkeling en de werking van het mannelijke voortplantingsstelsel stuurt (groep van organen die een rol spelen bij de procreatie). De androgenen reguleren eveneens de mannelijke fysieke kenmerken, zoals de lage stem, de gezichts- en lichaamsbeharing en een grotere spier- en botkracht. Het belangrijkste androgeen is testosteron, dat vooral geproduceerd wordt in de teelballen.

Anemie (of bloedarmoede)

Vermindering van het aantal rode bloedlichaampjes in het bloed.

Angiosarcoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bloedvat- of lymfevatwand (kanalen waarin het lymfevocht doorheen het lichaam circuleert). Het angiosarcoom dat zich in de bloedvaten ontwikkelt, noemt men het hemangiosarcoom. Wanneer dit sarcoom in de lymfevaten verschijnt, noemt men dit het lymfangiosarcoom.

Angiostatine

Proteïne die een remmende invloed heeft op de angiogenese (vorming van nieuwe bloedvaten) en die een rol speelt in de coagulatie (of de stolling) van het bloed. Angiostatine is van nature aanwezig in het lichaam. Deze proteïne kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Angiostatine kan gebruikt worden als antiangiogene behandeling.

Anoscopie

Ingreep waarbij men gebruik maakt van een anoscoop (kort en hol instrument in de vorm van een buis dat voorzien kan worden van een lampje) om de anus te onderzoeken.

Antiandrogene behandeling

Behandeling met geneesmiddelen die de productie van androgenen (mannelijke geslachtshormonen) stoppen of de werking ervan tegengaan. Een antiandrogene behandeling kan gebruikt worden om prostaatkanker te behandelen.

Antigeen tumorvaccin

Vaccin dat gemaakt wordt m.b.v. kankercellen, delen van kankercellen of proteïnen die men uit dergelijke cellen verwijderd heeft. Een antigeen tumorvaccin is een type van biologische therapie met als functie het immuunsysteem van het lichaam aan te zetten tot de productie van antilichamen (of antistoffen) om de kankercellen te vernietigen.

Antimetaboliet

Geneesmiddel dat het metabolisme verstoort (chemische processen die nodig zijn voor de werking, de groei en de reproductie van cellen). Men gebruikt antimetabolieten als behandeling van kanker om de kankercellen te vernietigen.

Antimycoticum

Geneesmiddel dat de infecties bestrijdt die veroorzaakt worden door schimmels.

Antioestrogene behandeling

Behandeling met geneesmiddelen die de productie van oestrogeen (vrouwelijk geslachtshormoon) stoppen of de werking ervan tegengaan. Een antioestrogene behandeling kan gebruikt worden om borstkanker te behandelen.

Antisense behandeling

Behandeling waarbij men synthetisch geproduceerd genetisch materiaal gebruikt dat de groei van de cellen kan afremmen of onderbreken.

Aplasie

Onvermogen van de cellen om normaal te groeien of te rijpen. Het bijvoeglijke naamwoord aplastisch duidt op alles wat betrekking heeft tot aplasie, aplastische anemie bijvoorbeeld.

Appendix

Dun, vingervormig aanhangsel dat in het verlengde van het caecum (blindedarm of eerste deel van de dikke darm) ligt. Bij de mens heeft de appendix geen bekende functie. Het bijvoeglijke naamwoord appendiculair duidt op alles wat betrekking heeft tot de appendix, een appendiculaire tumor bijvoorbeeld. De appendix wordt ook wel wormvormig aanhangsel of appendix vermiformis genoemd.

Areola (of tepelhof)

De donkerkleurige huid rond de tepel van de borst.

Aromatase-inhibitor (of aromataseremmer)

Geneesmiddel dat de productie van het aromatase-enzym stopt of de werking ervan tegengaat. Dit enzym vermindert op zijn beurt het gehalte aan oestradiol (vrouwelijk hormoon) in het lichaam. Aromataseremmers zijn een type van antioestrogene behandeling.

Arseen

Stof die van nature aanwezig is in de bodem en in rotsen. Arseen is een element van bepaalde pesticiden en een chemisch product dat aanwezig is in tabaksrook. Arseen kan in drinkwater binnendringen via natuurlijke bronnen of contaminanten die door bepaalde fabrieken geloosd worden. Door het inademen of inslikken van arseen loopt men een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van long-, huid- en blaaskankers.

Arterie (of slagader)

Bloedvat dat het bloed van het hart naar de weefsels en de organen vervoert.

Asbest

Natuurlijke stof bestaande uit silicaatvezels die wordt gebruikt als brandwerend middel, isolatiemateriaal, bouwmateriaal en chemische filter. Het is bekend dat de blootstelling aan asbest meerdere ernstige longziekten kan veroorzaken, waaronder asbestose (chronische longaandoening), mesothelioom en longkanker.

Ascites (of buikwaterzucht)

Abnormale vochtophoping in het abdomen.

Aspartaataminotransferase (ASAT)

Enzym dat in normale omstandigheden aanwezig is in de lever, het hart en de spieren. Een verhoogd gehalte aan ASAT in het bloed kan wijzen op schade aan de lever of het hart, op bepaalde kankers of op andere ziekten. ASAT wordt ook serum glutaminezuur-oxaalazijnzuur-transaminase (SGOT) genoemd.

Aspiratiebiopsie

Type van naaldbiopsie dat erin bestaat een dikke, holle en scherpe naald te gebruiken om een monster van weefsel in de vorm van een cilinder (of kernen) af te nemen in een tumor of een abnormale massa om te onderzoeken onder de microscoop. Aspiratiebiopsie wordt ook trocarbiopsie of dikkenaaldbiopsie genoemd.

Astrocytoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de astrocyten (stervormige gliacellen die de neuronen omringen, ondersteunen en beschermen) die aanwezig zijn in het centrale zenuwstelsel (CZS), waaronder het encephalon en het ruggenmerg. De astrocyten zijn een type van glioom.

Ataxia-telangiectasia

Zeldzame genetische aandoening die het zenuwstelsel, het immuunsysteem en andere systemen en stelsels van het lichaam aantast. De tekenen en symptomen zijn onder andere evenwichtsverlies, slechte coördinatie, veelvuldige infecties, rode ogen (veroorzaakt door de dilatatie (of de verwijding) van de bloedvaten) en abnormale bewegingen van de ogen. Ataxia-telangiectasia wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, waaronder leukemie en het lymfoom.

Atelectase

Gedeeltelijk of volledig samenvallen van de long, waardoor een onvolledige expansie (opzwelling) van de long ontstaat. Atelectase wordt eveneens een gecollabeerde long (of een klaplong) genoemd.

Atrofie

Afname van het volume van een cel, een weefsel of een deel van het lichaam.

Auto-immuunziekte

Aandoening die gekarakteriseerd wordt een aanval van het immuunsysteem op de gezonde weefsels van het lichaam.

Autoantilichamen (of autoantistoffen)

Antilichaam dat de cellen en weefsels van het eigen lichaam aanvalt.

Axilla (of oksel)

Plaats onder de arm waar veel lymfeklieren zitten. De term axillair betekent met betrekking tot de oksel, zoals het geval is bij axillaire dissectie. Men noemt dit ook de axillaire holte.

B-cel

Type van lymfocyt (wit bloedlichaampje) dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden. B-cellen worden ook B-lymfocyten genoemd.

B-lymfoom

Type van non-hodgkinlymfoom dat ontstaat in de B-cellen (type van wit bloedlichaampje (of lymfocyt) dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden). Er bestaan talrijke types van B-lymfomen. Ze kunnen indolent (trage evolutie) of agressief (snelle evolutie) zijn.

Bacil van Calmette-Guérin (BCG)

Type van bacterie dat gebruikt wordt bij de vaccinatie tegen tuberculose (BCG-vaccin). Bij de behandeling van kanker wordt deze bacterie gebruikt om het immuunsysteem te stimuleren.

Bariumlavement

Ingreep waarbij men een beroep doet op röntgenstralen om een reeks van foto's te maken van het onderste spijsverteringskanaal, waaronder het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm). Men injecteert een contrastmiddel in het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm) via de anus (of de aars). Dankzij dit contrastmiddel (bariumsulfaat) kan men de interne organen en structuren van het lichaam duidelijk in kaart brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op een bariumlavement om tumoren, poliepen, verstoppingen of andere ziektetekenen op te sporen.

Bariumradiografie

Ingreep die uitgevoerd wordt om een röntgenfoto te bekomen van de slokdarm, de maag, de dunne darm en de dikke darm. Men gebruikt een contrastmiddel (barium) om de organen en structuren duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op bariumradiografie om tumoren, poliepen, verstoppingen of andere ziektetekenen op te sporen. Het bariumlavement bestaat erin via de anus (of de aars) barium te injecteren in het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm). Dankzij de bariumpap kan men de slokdarm, de maag en het duodenum (of de twaalfvingerige darm, eerste gedeelte van de dunne darm) bedekken met barium. Zie ook SMD-onderzoek en bariumlavement.

Basale cel

Kleine, ronde cel die zich in het diepste deel van het epiderm (buitenste laag van de huid) bevindt.

Basofiel

Type van granulocyt (of wit bloedlichaampje) dat chemische stoffen afscheidt om bepaalde types van infecties en allergische reacties te bestrijden.

Beenmerg

Sponsachtig en zacht weefsel in de meeste botten. Er bestaan twee belangrijke types van beenmerg. Het is in het rode merg dat de onrijpe bloedcellen (blastcellen) zich ontwikkelen tot rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes. Het gele merg slaat het vetweefsel op.

Behandeling met anticytokinen

Behandeling met geneesmiddelen die de productie van cytokinen onderbreken of de effecten ervan tegengaan. De behandeling met anticytokinen is een type van immunotherapie dat de inflammatie (of de ontsteking) vermindert en de groei en de verspreiding van bepaalde tumoren afremt.

Behandeling met antilichamen (of antistoffen)

Behandeling met een antilichaam (of een antistof) dat de kankercellen aanvalt. Een behandeling met antilichamen kan specifieke tumorcellen vernietigen of het immuunsysteem aansporen om deze cellen te vernietigen.

Behandeling met enzyminhibitoren (of enzymremmers)

Behandeling met geneesmiddelen die de productie van bepaalde enzymen stoppen of de werking ervan tegengaan.

Behandeling met groeifactorinhibitoren (of groeifactorremmers)

Behandeling die erin bestaat te trachten om de groeifactoren tegen te gaan met als doel de groei van de kankercellen te verhinderen. Groeifactoren zijn van nature aanwezig in het lichaam. Bepaalde kankercellen kunnen hen gebruiken om hun eigen groei te bevorderen.

Behandeling met monoklonale antilichamen (of antistoffen)

Behandeling die erin bestaat monoklonale antilichamen (of antistoffen) te gebruiken om de kanker op te sporen en te behandelen. Monoklonale antilichamen zijn stoffen die in het laboratorium geproduceerd worden en die de capaciteit bezitten om een welbepaalde doelmolecule (antigen) van een kankercel te herkennen en zich eraan vast te hechten. Ze kunnen afzonderlijk gebruikt worden of om geneesmiddelen, toxines of radioactieve stoffen rechtstreeks naar een tumor te vervoeren.

Behandelingsgerelateerde menopauze

De menstruatie (menopauze) stopt volledig omwille van de schade aan de ovaria (of de eierstokken) door de chemotherapie, de radiotherapie of de chirurgische ablatie (of verwijdering) van de ovaria (of de eierstokken).

Benigne prostaathyperplasie (BPH)

Goedaardige (benigne) vergroting van de prostaat. BPH wordt ook benigne prostaathypertrofie genoemd.

Bestralingsgebied

Deel van het lichaam waar de straling op gericht is tijdens de radiotherapie.

Bethesdasysteem

Systeem dat gebruikt wordt om de celveranderingen in de bekleding van de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) te beschrijven om de resultaten van de paptest vast te leggen. Het systeem van Bethesda baseert zich op het uiterlijk van de malpighiaanse cellen en de kliercellen die onderzocht worden onder de microscoop, waaronder de grootte, de vorm en het gedrag. Het geeft ook aan of er kankercellen aanwezig zijn in de baarmoederhals.

Bewijsgebaseerde geneeskunde

Praktijk van de geneeskunde waarbij men een beslissing neemt omtrent de behandeling die gebaseerd is op de beste en meest recente wetenschappelijke gegevens.

Bias

Fout die zich voordoet tijdens een klinische proef bij de ontwikkeling van de studie of in de gebruikte methodes om informatie te vergaren of te interpreteren. Deze fout kan leiden tot verkeerde conclusies die voortvloeien uit de resultaten van het onderzoek. Een voorbeeld van een bias zou zijn wanneer een onderzoeker of een deelnemer weet welke behandeling toegediend wordt. Deze situatie zou deze mensen ertoe kunnen brengen om onbewust een houding aan te nemen die de resultaten zou kunnen beïnvloeden.

Bijnier

Kleine klier boven iedere nier die verschillende hormonen produceert die deelnemen aan verschillende lichaamsfuncties, zoals het metabolisme (chemische processen die nodig zijn voor de werking, de groei en de reproductie (of de voortplanting) van cellen), de hartfrequentie, de arteriële druk (of de bloeddruk) en de controle van het bloedsuikergehalte.

Biliair systeem

Groep van organen die de gal (een geelgroenige stof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten) produceren, vervoeren, opslaan en uitscheiden. Het biliaire systeem omvat de lever, de galkanalen (aan de binnen- en de buitenzijde van de lever) en de galblaas. Het biliaire systeem wordt ook de biliaire wegen, galwegen of galsysteem genoemd.

Bilirubine

Roodachtig gele stof die geproduceerd wordt door de hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) wanneer de rode bloedlichaampjes afgebroken worden.

Bindweefsel

Gespecialiseerd weefseltype dat verschillende organen, structuren en andere weefsels van het lichaam omringt en ondersteunt. Bindweefsel omvat het bloed, de botten, het kraakbeen en het vet.

Binetclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van chronische lymfatische leukemie te beschrijven. De 3 stadia (A, B en C) van de binetclassificatie zijn gebaseerd op de graad van uitgebreidheid van de verschillende lymfatische weefselgebieden alsook op de effecten van de kanker op de werking van het beenmerg. Vergelijken met raiclassificatie.

Biologische feedback (of biofeedback)

Methode die wordt aangeleerd en die het mogelijk maakt bepaalde automatische functies van het lichaam, zoals de hartslag, de arteriële druk (of de bloeddruk) en de spierspanning, te controleren. Men kan biologische feedback gebruiken om te helpen de pijn te controleren en de stress te beheren.

Biologische responsmodificator (BRM)

Stof, zoals een cytokine, een monoklonaal antilichaam (of een monoklonale antistof) of een vaccin, die toegediend wordt om de kankercellen te vernietigen, om het gedrag van deze cellen te controleren of te wijzigen, of om het immuunsysteem te versterken. Biologische responsmodificatoren zijn een type van biologische therapie.

Biologische therapie

Behandeling met natuurlijke of synthetische stoffen die de manier veranderen waarop de cellen zich gedragen. Biologische therapieën kunnen de groei van specifieke cellen onderbreken, de afscheiding van hormonen tegengaan of het immuunsysteem versterken. Biologische therapieën worden gebruikt om kanker te bestrijden of om de bijwerkingen van bepaalde kankerbehandelingen te verminderen. Deze behandeling wordt ook biotherapie of biologische responsmodificatoren (BRM) genoemd.

Biomarker

Iedere cel-, molecule-, chemische of fysieke verandering die men kan meten en gebruiken om een normaal of abnormaal proces dat zich in het lichaam afspeelt te bestuderen. Dankzij biomarkers is het mogelijk om te controleren wat het risico is dat een ziekte zich voordoet, of een ziekte aanwezig is, hoe een ziekte evolueert of wat de effecten zijn van een behandeling. Het specifieke prostaatantigen (SPA) kan gebruikt worden als biomarker voor prostaatkanker en het bloedsuikergehalte kan gebruikt worden om diabetes (of suikerziekte) in het oog te houden. Men noemt dit ook biologische marker (een moleculaire biomarker kan moleculaire marker of signatuurmolecule genoemd worden).

Blaasmola (of druifmola, mola hydatidosa)

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de laag van de uterus (of de baarmoeder) die zich in normale omstandigheden ontwikkelt om de placenta (of moederkoek) te worden tijdens de zwangerschap. De blaasmola is een goedaardige (benigne) vorm van de gestationele trofoblastziekte. In zeldzame gevallen kan de blaasmola kwaadaardig (maligne) worden (choriocarcinoom). De blaasmola wordt ook molaire zwangerschap of molazwangerschap genoemd.

Blastcel

Onrijpe bloedcel. Verschillende types van blastcellen ontwikkelen zich tot verschillende types van bloedcellen. Lymfoblasten bijvoorbeeld ontwikkelen zich tot lymfocyten en erytroblasten ontwikkelen zich tot erytrocyten. Deze cel wordt eveneens blast genoemd.

Blastencrisis

Moment waarin de acceleratiefase van een chronische myeloïde leukemie (CML) snel evolueert tot een blastenfase en waarin de ziekte zich begint te gedragen als een acute myeloblastische leukemie (AML). De tekenen en symptomen van de blastencrisis zijn onder andere koorts, uitputting, een opgezette milt en de aanwezigheid van meer dan 30 % blasten (onrijpe bloedcellen) in het bloed of het beenmerg. Vergelijken met blastenfase.

Blastenfase

Gevorderde fase van chronische myeloïde leukemie (CML) die gekarakteriseerd wordt door een toename van het aantal abnormale blasten (onrijpe bloedcellen) en witte bloedlichaampjes in het bloed en het beenmerg. De tekenen en symptomen van de blastenfase omvatten onder andere koorts, uitputting en een opzette milt. Vergelijken met blastencrisis.

Blinde studie

Type van klinische proef of onderzoeksstudie tijdens dewelke de deelnemers, de onderzoekers, of beide, niet op de hoogte zijn van de specifieke informatie (groep waar een deelnemer toe behoort bijvoorbeeld) die hen zou kunnen beïnvloeden of een bias zou kunnen veroorzaken, waardoor het risico bestaat op vertekende eindresultaten. Wanneer enkel de deelnemers niet op de hoogte zijn van de specifieke informatie wordt deze studie een enkelblinde studie genoemd. Wanneer zowel de deelnemers als de onderzoekers niet op de hoogte zijn van de specifieke informatie wordt dit een dubbelblinde studie genoemd. Vergelijken met open-labelstudie.

Bloedplaatje

Type van bloedcel dat noodzakelijk is voor de coagulatie (of de stolling) van het bloed. Bloedplaatjes worden geproduceerd in het beenmerg. Bloedplaatjes worden ook trombocyten genoemd.

BMI

Zie lichaamsgewichtindex (BMI).

Bolus

  1. Voedselbolus: kleine, ronde bol (in het bijzonder een bol bestaande uit voeding die vermalen en gemengd is met speeksel).
  2. Bolus: unieke (doorgaans grote) dosis van geneesmiddelen of een andere stof die geprepareerd wordt om toegediend te worden.
Een persoon krijgt een bariumbolus alvorens een bariumradiografie te ondergaan bijvoorbeeld, of een diabetespatiënt krijgt een insulinebolus geïnjecteerd om het suikergehalte in zijn bloed te regelen.

Borstkanaal

Een van de talrijke kleine kanalen die de melk van de borstklier naar de tepel vervoeren. Deze kanalen worden ook melkgangen genoemd.

Borstklier

Klier die de melk produceert in de borst van de vrouw en die bestaat uit kwabben, of melkproducerende klieren.

Borstsparende chirurgie (BSC)

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van de tumor en een marge van gezond weefsel rondom het gezwel, waarbij men het grootste deel van de borst behoudt. Er bestaan verschillende types van borstsparende chirurgie, waaronder de tumorectomie, de gedeeltelijke mastectomie en de quadrantectomie. De essentie van deze ingrepen is volledig identiek. Het enige verschil is de weefselhoeveelheid die weggenomen wordt. Deze ingreep wordt ook borstbehoudende chirurgie genoemd. Vergelijken met mastectomie.

Botscintigrafie

Techniek die gebruikt wordt om foto's van de botten te maken op een computerscherm of een film. Een radioactieve kleurstof wordt geïnjecteerd in het bloed en hoopt zich op in de botten waar het ontdekt kan worden door een gespecialiseerd toestel (gammacamera). Dankzij botscintigrafie kan men abnormale veranderingen aan de botten opsporen, zoals gebieden waar de celgroei zeer snel verloopt.

Botziekte van Paget

Aandoening waarbij het botweefsel afgebroken of geresorbeerd wordt en zich opnieuw maar sneller ontwikkelt dan normaal. De tekenen en symptomen omvatten pijn, botvervorming en fracturen (of breuken). Deze ziekte wordt ook osteitis deformans genoemd.

Braaksel

De inhoud van de maag die verwijderd of opgerispt wordt via de mond (ook overgeefsel genoemd).

Braken

Het verwijderen of oprispen van de inhoud van de maag via de mond.

Breslowclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van een melanoom te beschrijven. De breslowclassificatie is gebaseerd op de dikte (diepte) van een tumor in millimeter (mm). De tumor wordt doorgaans gemeten vanaf zijn grootste deel, of basis van ulceratie, tot aan de diepste kankercellen. De breslowclassificatie wordt ook breslowdikte of breslowdiepte genoemd.

Bronchiën (of luchtpijpvertakkingen)

Grote buizen, of luchtwegen, die een vertakking vormen gaande van de trachea (of de luchtpijp) naar de longen, waar ze zich verder vertakken in kleinere buizen (bronchioli, of longpijptakjes) die uitmonden in de longblaasjes (alveolaire zakjes). De bronchiën laten de lucht door van en naar de longen. Het bijvoeglijke naamwoord bronchiaal duidt op alles wat betrekking heeft op de bronchiën, zoals een bronchiaal adenoom.

Bronchoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de trachea (of de luchtpijp), de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen) en de longen te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op bronchoscopie om een bloeding te stoppen of om tumoren of vreemde stoffen te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een bronchoscoop genoemd. Een starre bronchoscoop is een metalen holle buis die men gebruikt tijdens ingrepen waarbij men een betere toegang dient te hebben tot de longen, om bijvoorbeeld een bloeding te stoppen of om vreemde stoffen of tumoren te verwijderen. Een flexibele bronchoscoop is een dunne buis voorzien van een bundel van optische vezels die foto's versturen vanaf een camera die vastgemaakt is aan het uiteinde van het instrument. Artsen gebruiken een flexibele bronchoscoop om weefsel dat diep in de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen) en de longen zit te onderzoeken en af te nemen.

Bronchuscarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, brede buizen die de trachea (of de luchtpijp) verbinden met beide longen). Bronchuscarcinomen omvatten kleincellige longkanker en niet-kleincellige longkanker.

Burkittlymfoom

Type van agressief non-hodgkinlymfoom (NHL) dat de kaak, het centrale zenuwstelsel (CZS), de darmen, de nieren, de ovaria (of de eierstokken) of andere organen kan aantasten. Het burkittlymfoom is een type van B-lymfoom, ofwel een kanker die ontstaat in de B-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje (of lymfocyt) dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden).

BZO

Zie borstzelfonderzoek (BZO).

CA 125

Zie tumorantigen 125.

CA 15-3

Zie tumorantigen 15-3.

CA 19-9

Zie carbohydraatantigen 19-9.

Cachexie

Gewichtsverlies en ernstige spieratrofie. Cachexie komt voor bij mensen met kanker in een gevorderd stadium of met een andere chronische ziekte.

Caecum (of blindedarm)

Eerste gedeelte van de dikke darm dat bijna volledig verteerde voedingsmiddelen ontvangt van het ileum (of de kronkeldarm, het laatste gedeelte van de dunne darm) en deze toelaat in het colon (of de karteldarm).

Calcificatie (of kalkafzetting, verkalking)

Afzetting of ophoping van calcium in de weefsels. Calcificaties kunnen zich ontwikkelen in de borsten, de slagaders, de nieren, de longen of andere weefsels.

Calcitonine

Hormoon dat helpt om het calciumgehalte in het bloed te regelen door in te werken op de nieren en door de botresorptie (botafbraak en absorptie van in het bloed afgescheiden calcium) af te remmen of tegen te gaan. Calcitonine wordt geproduceerd door het thyroïd (of de schildklier).

Calcium

Minerale stof die gebruikt wordt door het lichaam om de botten, de tanden en de bindweefsels (weefsels die verschillende organen in het lichaam omringen en ondersteunen) te vormen en te onderhouden. Deze stof is cruciaal voor het metabolisme en de werking van de zenuwen en de spieren. Calcium is aanwezig in zuivelproducten, groene bladgroenten, zaden en noten, tofu en gedroogde vruchten. Calcium is een type van elektrolyt.

Carbohydraatantigen 19-9 (CA 19-9)

Proteïne die men in grote hoeveelheid kan terugvinden in het bloed van mensen met bepaalde types van kanker, in het bijzonder pancreaskanker in een vergevorderd stadium. CA 19-9 kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand reageert op de behandeling of om te weten te komen of de pancreaskanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief).

Carcino-embryonaal antigen (CEA)

Proteïne die men in normale omstandigheden in kleine hoeveelheid terugvindt in het bloed van de meeste mensen in goede gezondheid, maar waarvan de dosering hoger kan liggen bij tabaksrokers of bij mensen met bepaalde types van kanker, in het bijzonder colorectale kanker. Het CEA kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand met colorectale kanker, borstkanker, longkanker, maagkanker of pancreaskanker reageert op de behandeling ervan of om te weten te komen of de colorectale kanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief).

Carcinogeen

Stof die wordt erkend als zijnde kankerverwekkend. Het bijvoeglijke naamwoord carcinogeen duidt op alles wat betrekking heeft op een carcinogeen, een carcinogene stof bijvoorbeeld.

Carcinoïd syndroom

Groep van symptomen die roodheid aan het gezicht en de hals, een fluitende ademhaling, een versnelling van de hartfrequentie, gewichtsverlies en diarree omvatten. Het carcinoïde syndroom wordt veroorzaakt door een neuro-endocriene tumor (deze ontstaat in de cellen van het neuro-endocriene systeem) die serotonine en andere chemische stoffen in het lichaam afscheidt.

Carcinoom in situ

Kanker in een zeer vroeg stadium: de tumorcellen hebben de omliggende weefsels nog niet overwoekerd.

Carcinoom Primaire tabs

Type van kanker dat ontstaat in de epitheelweefsels (laag van cellen die de holle organen en de klieren bedekt en die de buitenste laag van de huid vormt). De belangrijkste types van carcinomen zijn het adenocarcinoom en het epidermoïde carcinoom. De meestvoorkomende vormen van carcinomen ontwikkelen zich in de prostaat, de borst, de long, het colon (of de karteldarm), het rectum (of de endeldarm) en de urineblaas.

Carcinosarcoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor bestaande uit een mengeling van carcinomen (kanker die ontstaat in de huid of de weefsels die de organen bedekken) en sarcomen (kanker die ontstaat in de bindweefsels die verschillende organen omringen en ondersteunen).

Carina

Uitsteeksel of structuur in de vorm van een kam waar de trachea (of de luchtpijp) zich opsplitst in een linker- en een rechterhoofdbronchus (dikke buizen, of luchtwegen, die verbonden zijn met beide longen).

Carneycomplex

Zeldzame genetische ziekte die de huid aantast en die de vorming van tumoren met zich meebrengt in de gebieden van het hart, de endocriene klieren, de huid en de zenuwen. De tekenen omvatten de verschijning van pigmentvlekken op het gezicht, de lippen, de romp en de slijmvliezen. Deze ziekte wordt ook carneysyndroom genoemd.

Carotenoïde

Gele, oranje of rode stof die over het algemeen aanwezig is in planten, met inbegrip van gele en oranje fruit- en groentesoorten (zoals wortelen en zoete aardappelen), alsook in donkergroene bladgroenten (zoals spinazie en boerenkool) en in sommige graansoorten. Het lichaam vormt sommige carotenoïden om in vitamine A. Carotenoïden omvatten bètacaroteen, luteïne en lycopeen. Carotenoïden zijn een type van fytochemische stof met antioxiderende effecten. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van carotenoïden in kankerpreventie.

CAT

Zie computertomografie (CT).

Cataract

Ondoorzichtige plek op of in de ooglens die het gezichtsvermogen vermindert. De symptomen van cataract zijn onder andere dubbelzicht (licht of heel wazig), lichtgevoeligheid en moeilijkheden om in het donker te zien.

Cauterisatie

Ingreep die erin bestaat een warmtebron, elektrische stroom of een chemisch product te gebruiken om cellen of weefsels te vernietigen. Cauterisatie kan gebruikt worden om abnormale weefsels of kankercellen te vernietigen of om bloedvaten te herstellen om een bloeding te stoppen.

CEA

Zie carcino-embryonaal antigen.

Cel

De kleinste eenheid waaruit de weefsels van het lichaam bestaan. Cellen zijn basiscomponenten van de structuren van het lichaam. Alle levende wezens bestaan uit minstens één cel. Het menselijke lichaam bestaat uit miljarden cellen.

Cel van de pancreaseilandjes

Gespecialiseerde cel die aanwezig is in de pancreas (of de alvleesklier) en die insuline en andere hormonen produceert die helpen om het suikergehalte (of het glucosegehalte) in het bloed te regelen. Deze cel wordt ook de endocriene cel van de pancreas of de cellen van de eilandjes van Langerhans genoemd.

Centraal zenuwstelsel (CZS)

Geheel bestaande uit het encephalon en het ruggenmerg die samenwerken om alle lichaamsfuncties te controleren. Het encephalon ontvangt de boodschappen (elektrische signalen) van de zenuwen van het ruggenmerg en de hersenzenuwen. De zenuwen van het ruggenmerg doen de boodschappen tussen de hersenen en het lichaam circuleren.

Centraalveneuze katheter

Katheter (flexibele buis) die in de holle ader (grote ader die naar het hart leidt) ingebracht wordt via een andere ader in de hals, de lies of de thorax (of de borstkas). De centraalveneuze katheter kan gebruikt worden om continu vloeistoffen of geneesmiddelen toe te dienen of om bloed af te nemen. Hij kan eveneens gebruikt worden om de druk te meten van het bloed dat naar het hart teruggaat (centraalveneuze druk of CVD) en om de hoeveelheid bloed te bepalen die naar het hart gepompt wordt. De centraalveneuze katheter wordt ook centrale weg, centraalveneuze weg of katheter met centraalveneuze weg.

Centrale veneuze weg

Zie centrale veneuze katheter.

Cerebellum

Gedeelte van het encephalon aan de achterzijde van de schedel, tussen de hersenen en de hersenstam, dat de bewegingen, het evenwicht, de reflexen en andere complexe motorische functies controleert.

Cerebrospinale vloeistof (CSV)

Vloeistof die aanwezig is in de holtes in en rond het encephalon en het ruggenmerg, en die dient als bescherming en kussentje.

Cervicale dysplasie

Abnormale cellen in de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) die kankercellen kunnen worden.

Chemo-embolisatie

Ingreep die erop gericht is de belangrijkste vaten die het bloed naar een tumor vervoeren te verminderen of te blokkeren en vervolgens chemotherapeutische stoffen rechtstreeks in de tumor toe te dienen. Chemo-embolisatie bestaat erin een synthetische blokker te gebruiken voor de bloedvaten, die vermengd wordt met chemotherapeutische stoffen.

Chemopreventie

Ingreep die erin bestaat geneesmiddelen, vitaminen of andere stoffen toe te dienen om het risico te verminderen dat een kanker zich voordoet, om de ontwikkeling ervan te vertragen of om een recidiverende kanker te voorkomen.

Chemoradiotherapie

Behandeling die chemotherapie aan radiotherapie verbindt. De chemotherapie wordt toegediend tijdens dezelfde periode als de radiotherapie. Iedere behandeling maakt de andere behandeling efficiënter.

Chemotherapie

Behandeling die erin bestaat geneesmiddelen toe te dienen om bijzondere cellen (zoals kankercellen), virussen, bacteriën of andere micro-organismen te doden of te vernietigen.

Chirurgie

Ingreep die uitgevoerd wordt om weefsels, een orgaan of een deel van het lichaam te verwijderen of te herstellen. Ze kan ook gebruikt worden om erachter te komen of een ziekte nog steeds aanwezig is. Een arts die gespecialiseerd is in chirurgie is een chirurg. Chirurgie wordt ook operatie genoemd.

Chirurgische ingreep

Zie chirurgie.

Chloroom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) groenachtige tumor die zich ontwikkelt in de aanwezigheid van een myeloïde leukemie. Het bestaat uit abnormale blasten (onrijpe bloedcellen) die zich ophopen in de zachte weefsels buiten het beenmerg. Het chloroom komt meestal voor in de botten, de huid, de lymfeklieren, de borsten, de ovaria (of de eierstokken) en de hersenvliezen (membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken en beschermen). Het wordt ook extramedullaire leukemie of granulocytair sarcoom genoemd.

Cholangiocarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bekleding van het galkanaal.

Cholangiografie

Ingreep die gebruikt wordt om foto's te maken van de galkanalen. In de galkanalen wordt een contrastmiddel geïnjecteerd om ze duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op cholangiografie om tumoren, stenen, verstoppingen of andere ziektetekenen op te sporen. Wanneer men een contrastmiddel injecteert m.b.v. een naald door de huid en de lever heen om de galkanalen te bereiken, spreekt men van percutane transhepatische cholangiografie (PTC). De röntgenfoto die men maakt, wordt de cholangiogram genoemd.

Cholecystectomie (of galblaasextirpatie)

Chirurgische ingreep waarbij men de galblaas verwijdert.

Chondrosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de cellen van het kraakbeen. Chondrosarcomen ontwikkelen zich meestal in de heupen, de benen, de schouders of de ribben.

Chordoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de wervels (botten van de wervelkolom). Chordomen ontwikkelen zich meestal aan de basis van de wervelkolom (sacrum (of heiligbeen) of coccyx (of staartbeen)) of nabij de basis van de schedel.

Chordotomie

Chirurgische sectie (of snede) van de zenuwen van het ruggenmerg die de pijnsignalen uitzenden. Chordotomie wordt uitgevoerd om de pijn te verzachten.

Choriocarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de laag van de uterus (of de baarmoeder) die zich in normale omstandigheden ontwikkelt tot de placenta (of de moederkoek) tijdens de zwangerschap. Het choriocarcinoom is de kwaadaardige (maligne) vorm van de gestationele trofoblastziekte. In zeldzame gevallen kan het choriocarcinoom zich ontwikkelen in een testikel (of een teelbal) of een ovarium (of een eierstok) (deze tumoren zijn niet van dezelfde aard als het gestationele choriocarcinoom). Vergelijken met blaasmola (of druifmola).

Chromosoom

Deel van de cel dat het DNA (genetische informatie) bevat. Bij de mens bevat iedere cel 23 paar chromosomen, ofwel 46 chromosomen in totaal.

Chronisch

Dat langzaam verschijnt, een lange periode duurt en zeer traag evolueert. Vergelijken met acuut.

Cilindrische cel

Type van epitheelcel in de vorm van een zuil. Cilindrische cellen zijn aanwezig in de bekleding van de wegen van het respiratoire systeem (of het ademhalingsstelsel), het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) en het genito-urinaire stelsel (of het urogenitale stelsel, reproductie (of voortplanting) en mictie (of urinelozing)). Het geheel aan cilindrische cellen wordt cilindrisch epitheel genoemd.

Cirrose

Abnormale aandoening die gekarakteriseerd wordt door de vervanging van de gezonde weefsels van de lever door littekenweefsel. De tekenen en symptomen omvatten geelzucht, vermoeidheid, verlies van eetlust en jeuk. Cirrose kan veroorzaakt worden door een infectie met het hepatitis A- of B-virus, overvloedig alcoholgebruik of andere aandoeningen.

Clarkclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de diepte te beschrijven waarmee het melanoom in de verschillende lagen van de huid binnendringt. De niveaus van de clarkclassificatie (gaande van I tot V) zijn gedefinieerd volgens de laag van de huid die wordt binnengedrongen door de tumor. De clarkclassificatie wordt ook clarkniveaus genoemd.

Classificatie van Durie en Salmon

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van een multipel myeloom te beschrijven. De 3 stadia van de classificatie van Durie en Salmon zijn gebaseerd op de hoeveelheid hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) en calcium in het bloed, de hoeveelheid monoklonaal proteïne (M-proteïne) in het bloed of de urine, en de ernst van de botletsels die men tijdens de radiografie vaststelt. Dit systeem beschrijft eveneens 2 substadia (A en B) die gebaseerd zijn op het gehalte aan creatinine in het bloed en de kwaliteit van de werking van de nieren.

Clitoris (of kittelaar)

Vrouwelijk geslachtsorgaan aan de voorzijde van de vulva (of de schaamspleet) dat in erectie treedt wanneer deze gestimuleerd wordt.

CMV

Zie cytomegalovirus (CMV).

Cognitief

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de cognitie (mentaal proces dat het denken, het leren, het memoriseren en het gezond verstand betreft). De cognitieve veranderingen bijvoorbeeld verwijzen naar de problemen m.b.t. het geheugen en de concentratie.

Colon

Langste gedeelte van de dikke darm dat bijna volledig verteerde voedingsmiddelen ontvangt van het caecum (of de blindedarm, het eerste segment van de dikke darm), dat water en voedingsstoffen opneemt en dat de afvalstoffen (ontlasting of fecaliën) naar het rectum (of de endeldarm) afvoert. Het colon bestaat uit 4 delen. Het colon ascendens vertrekt vanuit het caecum (of de blindedarm) en stijgt op via de rechterzijde van het abdomen (of de buik). Het colon transversum doorkruist de bovenste zijde van het abdomen (of de buik). Het colon descendens daalt af via de linkerzijde van het abdomen (of de buik). Het colon sigmoides (of het sigmoïd) is het laatste deel van het colon (of de karteldarm) dat het colon descendens verbindt met het rectum (of de endeldarm).

Colorectaal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm).

Coloscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om het colon (of de karteldarm) te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op coloscopie om een bloeding te stoppen of om poliepen te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een coloscoop genoemd.

Coma

Toestand die gekarakteriseerd wordt door een verlies van bewustzijn waar men de persoon niet kan uithalen.

Combinatiebehandeling

Behandeling waarbij men op hetzelfde moment een beroep doet op meer dan één behandeling (chirurgie, chemotherapie, radiotherapie, biologische therapie of hormoontherapie). De combinatiebehandeling wordt ook de gecombineerde therapeutische aanpak genoemd.

Combinatiechemotherapie

Behandeling die een beroep doet op 2 antikankergeneesmiddelen of meer. Combinatiechemotherapie wordt ook polychemotherapie genoemd.

Combinatiechemotherapie

Behandeling die een beroep doet op 2 antikankergeneesmiddelen of meer. Combinatiechemotherapie wordt ook polychemotherapie genoemd.

Compleet bloedbeeld (CBC) Primaire tabs

Laboratoriumanalyse waarbij men een bloedmonster onderzoekt op het aantal rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes alsook op hun kwaliteit. Het CBC meet eveneens de kwantiteit aan hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) en het percentage aan rode bloedlichaampjes (hematocriet) in het bloedmonster. Deze analyse wordt ook globulaire telling of bloedtelling genoemd. Alternatieve term: volledig bloedbeeld’ (VBB)

Complementsysteem

Groep van proteïnen in het lichaam dat geactiveerd kan worden door het immuunsysteem om de antilichamen (of antistoffen) te helpen om de antigenen te vernietigen, om de fagocyten (type van wit bloedlichaampje) te lokken naar de bacteriën of de micro-organismen en om bacteriën en andere vreemde stoffen te verwijderen.

Compressiekous

Elastisch verband dat men draagt om de zwelling van de armen of de benen te verminderen die veroorzaakt wordt door het lymfoedeem (lymfeophoping). De kous oefent een druk uit op de ledemaat en dwingt de vloeistoffen zo om terug te keren naar het lymfestelsel.

Computertomografie (CT)

Beeldvormingstechniek waarbij men een computer gebruikt om een reeks van röntgenfoto's bijeen te brengen met als doel een driedimensionale foto te bekomen van organen, weefsels, botten en bloedvaten van het lichaam. Men kan een contractmiddel injecteren, zodat men de organen en de structuren duidelijk ziet op de röntgenfoto's. De foto's die men maakt, worden computertomogrammen genoemd. Deze techniek wordt ook gecomputeriseerde axiale tomografie (CAT, van het Engelse computerised axial tomography) genoemd.

Concomitante behandeling

Behandeling bestaande uit 2 types van behandelingen of meer, zoals chemotherapie en radiotherapie, die op hetzelfde moment toegediend worden. Men spreekt ook van concomitante therapie.

Congeneer

Stof die zeer sterk lijkt op een andere stof of die hetzelfde effect met zich meebrengt. Congeneren kunnen van nature aanwezig zijn in het lichaam of in de natuur. Ze kunnen eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Congenitaal

Dat aanwezig is vanaf de geboorte. Vergelijken met genetisch.

Conisatie

Zie kegelbiopsie.

Consolidatiebehandeling

Behandeling die toegediend wordt na een inductiebehandeling (de eerste van een reeks behandelingen) om ieder spoor van ziekte in het lichaam te verwijderen. De consolidatiebehandeling kan een meer intense versie zijn van het type van behandeling dat toegediend wordt tijdens de inductiebehandeling of kan een ander type van behandeling zijn. De consolidatiebehandeling wordt ook intensiveringsbehandeling genoemd.

Constipatie

Kwaal die gekarakteriseerd wordt door een droge, harde en moeilijke ontlasting (fecaliën). De symptomen kunnen een pijnlijke stoelgang en een opgeblazen gevoel omvatten. Vergelijken met diarree.

Contralateraal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de tegenovergestelde zijde van het lichaam of wat deze zijde treft. Vergelijken met homolateraal.

Contrastmiddel

Stof die gebruikt wordt bij bepaalde diagnostische ingrepen om delen van het lichaam beter te kunnen zien bij een radiografisch of andere beeldvormingsonderzoeken. In de meeste gevallen wordt het contrastmiddel geïnjecteerd in of rond de te onderzoeken structuur. Het contrastmiddel wordt ook contrastkleurstof of contraststof genoemd.

Contraststof

Zie contrastmiddel.

Controlegroep

Dit is, tijdens een klinische proef, een groep van deelnemers die niet onderworpen worden aan de nieuwe studiemethode die erop gericht is de ziekte te voorkomen, op te sporen, te behandelen of te controleren. De controlegroep wordt ook de controlearm genoemd. Vergelijken met experimentele groep.

Corticosteroïden

Steroïde hormonen die actief zijn als anti-inflammatoir (of ontstekingsremmer) door de zwelling te verminderen en de immuunreactie (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen) te verzwakken. Corticosteroïden worden uitgescheiden door de bijnieren. Ze kunnen eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Cortisol

Hormoon dat het lichaam helpt om glucose (of suiker), proteïnen en lipiden te gebruiken. Cortisol wordt uitgescheiden door de bijnieren. Dit hormoon kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Cortisol wordt ook hydrocortison genoemd.

Cowdensyndroom

Of wel hamartomen, op de huid, de borsten, het thyroïd (of de schildklier), het colon (of de karteldarm) en de darmen alsook aan de binnenzijde van de mond. Het syndroom van Cowden wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van borst- en thyroïdkanker. Dit syndroom wordt ook ziekte van Cowden en multipel hamartoomsyndroom genoemd.

Craniotomie

Chirurgische sectie (of snede) die erop gericht is een opening te maken in de schedel.

Cryochirurgie

Chirurgische ingreep die erin bestaat abnormale weefsels te bevriezen en te vernietigen door ze bloot te stellen aan extreme koude (door vloeibaar stikstof of vloeibare koolstofdioxide te gebruiken). Cryochirurgie wordt ook cryoablatie, cryochirurgische ablatie of cryotherapie genoemd.

Cryptorchisme

Afwijking die gekarakteriseerd wordt door de inhouding van een of beide testikels (of teelballen) in de abdominale holte (of de buikholte) en die hen verhindert om in het scrotum (of de balzak) in te dalen. Deze afwijking wordt vaak ontdekt net na de geboorte. Cryptorchisme kan het risico op de latere ontwikkeling van testikelkanker verhogen. Men spreekt ook van een niet-ingedaalde teelbal.

CSV

Zie cerebrospinale vloeistof (CSV).

CT

Zie computertomografie (CT).

Cultuur

  1. Overtuigingen, waarden en gewoontes van een groep van mensen in het bijzonder (zoals een religieuze groep of een natie), met inbegrip van de taal en de gebruiken.
  2. Techniek die erin bestaat micro-organismen (zoals bacteriën), cellen of weefsels te doen groeien in een omgeving die speciaal ingericht is om de groei te bevorderen.
Een cultuur van bacteriën die afkomstig zijn van een monster van lichaamsvloeistof of weefsel bijvoorbeeld kan men gebruiken om een infectie op te sporen en te identificeren.

Cultuur- en gevoeligheidstest

Laboratoriumtest die erin bestaat een organisme die een infectie veroorzaakt te doen groeien in een omgeving die speciaal hiertoe ingericht is (cultuur) en dit organisme bloot te stellen aan verschillende antibiotica om erachter te komen of het gevoelig is aan of bestand is tegen een antibioticum in het bijzonder.

Curettage

Ingreep die erin bestaat een curette (instrument in de vorm van een lepel met een scherp uiteinde) te gebruiken om cellen, weefsels of massa's te verwijderen van de wand van een holte of andere oppervlakken van het lichaam.

Curietherapie

Type van radiotherapie dat erin bestaat implantaten (naalden, katheters, draden of korrels) te gebruiken om de radiatie (of de straling) rechtstreeks in of dichtbij de tumor uit te zenden. Curietherapie kan op verschillende manieren uitgevoerd worden: interstitieel (implantaat rechtstreeks in de tumor geplaatst), intracavitair (implantaat ingebracht in een holte van het lichaam, zoals de uterus (of de baarmoeder) of de schede (of de vagina)) of endoluminaal (implantaat ingebracht in een kanaal of een doorgangsweg van het lichaam, zoals de slokdarm of de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen)). Curietherapie wordt ook interne radiotherapie, implantaatbehandeling of behandeling met radioactieve korrels genoemd.

Cushingsyndroom

Groep van symptomen waaronder arteriële hypertensie, hyperglykemie, een rond gezicht, spieratrofie aan de benen en de armen, vermoeidheid, spierzwakte en gewichtstoename (wat purperen huidstrepen kan veroorzaken in het gebied van de maag). Het syndroom van Cushing doet zich voor wanneer het lichaam te veel corticosteroïden produceert (doorgaans omwille van een goedaardige bijniertumor) of wanneer een persoon steroïdale geneesmiddelen inneemt.

Cutaan

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de huid.

Cyberknife

Apparaat dat gebruikt wordt in de stereotactische radiotherapie waarbij men een beroep doet op een lineaire accelerator (of een lineaire versneller) om stralingen te produceren en men een robotarm gebruikt om de stralingen te richten op eender welk deel van het lichaam en in eender welke richting. Een computer en meerdere beeldvormingstoestellen decoderen de positie van de persoon om zich ervan te vergewissen dat de stralingen tijdens iedere radiotherapiesessie op dezelfde plek toegediend worden. Cyberknife wordt ook cyberscalpel genoemd.

Cyste

Soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat en dat men in het lichaam terugvindt.

Cystectomie

  1. Chirurgische ingreep die erin bestaat de urineblaas gedeeltelijk of volledig te verwijderen.
  2. Chirurgische ingreep die erin bestaat een cyste (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) te verwijderen.

Cystitis

Inflammatie (of ontsteking) van de urineblaas. De symptomen omvatten frequent plassen, een branderig gevoel tijdens de mictie (of de urinelozing) en een verlies van blaascontrole. Wanneer het gaat om ernstige cystitis kan het slijmvlies dat de binnenzijde van de urineblaas bedekt bloeden (hemorragische cystitis) en kan er bloed aanwezig zijn in de urine. Cystitis kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie en radiotherapie.

Cystografie

Ingreep die gebruikt wordt om een röntgenfoto te maken van de urineblaas. In de urineblaas wordt een contrastmiddel geïnjecteerd om hem duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. Artsen doen een beroep op cystografie om tumoren, stenen of andere ziektetekenen op te sporen. De röntgenfoto die men maakt, wordt de cystogram genoemd.

Cystoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de urineblaas en de urethra (of de urinebuis) te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op cystoscopie om de prostaat of kleine tumoren of stenen in de urineblaas te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een cystoscoop genoemd.

Cytochemie

Studie van de chemie van een cel, met inbegrip van de chemische samenstelling en de activiteit in de cellen zelf alsook de chemische interactie tussen de cellen.

Cytogenetica

Met betrekking tot de chromosomen of de studie van de chromosomen en chromosomale afwijkingen.

Cytokine

Stof die uitgescheiden wordt door de cellen van het immuunsysteem. Dankzij cytokinen kunnen de cellen van het immuunsysteem onderling communiceren en kunnen ze bijgevolg deelnemen aan de activatie van de immuunreactie (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen in het lichaam). Cytokinen worden geproduceerd door het lichaam of kunnen in het laboratorium geproduceerd worden.

Cytologie

Studie van de cellen, met inbegrip van de oorsprong, de structuur, de functie alsook de ziektetekenen van de cellen.

Cytomegalovirus (CMV)

Type van herpesvirus dat een ernstige pneumonie (of longontsteking) veroorzaakt bij mensen wier immuunsysteem verzwakt is. Het cytomegalovirus wordt ook het humane herpesvirus 5 (HHV-5) genoemd.

Cytopenie

Vermindering van het aantal gezonde bloedcellen. De verschillende types van cytopenie omvatten anemie (of bloedarmoede, vermindering van het aantal rode bloedlichaampjes), neutropenie (vermindering van het aantal witte bloedlichaampjes) en trombocytopenie (vermindering van het aantal bloedplaatjes).

Cytoplasma

Vloeibaar gedeelte van de cel zonder de kern. Het merendeel van de chemische reacties van een cel vindt plaats in het cytoplasma.

Cytotoxisch

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de stoffen of de processen die erop gericht zijn cellen te vernietigen. Voorbeelden van cytotoxische behandelingen zijn chemotherapie en radiotherapie.

CZS

Zie centraal zenuwstelsel (CZS).

CZS-profylaxe

Chemotherapie of radiotherapie die toegediend wordt aan het centrale zenuwstelsel als preventieve behandeling om de kankercellen die in de hersenen of het ruggenmerg aanwezig zouden kunnen zijn te vernietigen, zelfs als men er geen kanker vastgesteld heeft. CZS-profylaxe wordt ook preventieve behandeling van het CZS genoemd.

Darm (of darmstelsel)

Lang en buisvorming orgaan in het abdomen (of de buik) dat gedeeltelijk verteerde voedingsmiddelen ontvangt van de maag, dat de voedingsstoffen opneemt en dat de afvalstoffen (ontlasting of fecaliën) klaarmaakt en vervolgens via de anus (of de aars) buiten het lichaam afvoert.

Dehydratatie

Aandoening die veroorzaakt wordt doordat het lichaam een grote hoeveelheid water verliest. Dehydratatie kan veroorzaakt worden door diarree of door braken.

Dendritische cel

Type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden door signalen (antigenen) te produceren die erop gericht zijn een immuunreactie uit te lokken (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen in het lichaam). Dendritische cellen ontwikkelen zich vanuit monocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden door bacteriën en andere vreemde stoffen te absorberen) die van het bloed naar de weefsels zijn gegaan.

Derdelijnsbehandeling

Een derdelijnsbehandeling voor kanker wordt gebruikt als de tweedelijnsbehandeling niet het beoogde effect heeft, of niet goed verdragen wordt door de patiënt. Vaak is een derdelijnsbehandeling er niet meer op gericht om de aandoening te genezen, maar heeft ze alleen als doel om de kwaliteit van leven te verhogen.

Derma (of lederhuid)

Interne laag van de huid, tussen het epiderm en het subcutane weefsel, die de zenuwuiteinden, de bloedvaten, de lymfevaten, de haarfollikels en de klieren bevat.

Desoxyribonucleïnezuur (DNA)

Moleculen binnenin de cel die de capaciteit hebben om genetische informatie te programmeren. Het DNA bepaalt de structuur, de functie en het gedrag van een cel.

Diafragma (of middenrif)

Dunne spier die onder de longen en het hart ligt en die de borstholte van het abdomen (of de buik) scheidt. Wanneer het diafragma samentrekt, zetten de longen uit en vullen ze zich met lucht. Wanneer het uitzet, zakken de longen ineen en duwen ze de lucht naar buiten.

Diagnoseproeven

Type van klinische proef tijdens dewelke men nieuwe manieren uitprobeert of bestudeert om een ziekte op te sporen.

Diagnostische mammografie

Ingreep die erop gericht is een röntgenfoto te bekomen van de borsten van vrouwen die ziektetekenen of -symptomen vertonen, zoals pijn, een gezwel of tepelvloed. Artsen doen een beroep op een diagnostische mammografie om tumoren of andere afwijkingen op te sporen. Vergelijken met screeningsmammografie.

Diarree

Frequente verwijdering van vloeibare stoelgang. Vergelijken met constipatie.

Diepveneuze trombose (DVT)

Aanwezigheid van een bloedprop (of een trombus) in een diepe ader, voornamelijk in de benen en het bekken.

Diëtist

Zorgdeskundige die gespecialiseerd is in voeding. De diëtist wordt ook voedingsdeskundige genoemd.

Differentiatie

  1. Normaal proces waarbij de onrijpe (niet-gespecialiseerde) cellen individuele kenmerken ontwikkelen om rijpe (gespecialiseerde) cellen te worden.
  2. Mate van gelijkenis tussen kankercellen en normale cellen. Gedifferentieerde kankercellen lijken op normale cellen en gedragen zich op dezelfde manier. Ze hebben de neiging om te groeien en om zich traag te verspreiden. Niet-gedifferentieerde kankercellen lijken niet op normale cellen of gedragen zich niet op dezelfde manier. Ze hebben de neiging om te groeien en om zich snel te verspreiden.

Digestief systeem

Groep van organen die samen functioneren om de opname en de ontleding van voeding en drank, de vertering van voedingsstoffen en de uitscheiding van afvalstoffen uit het lichaam mogelijk te maken. Het digestieve systeem omvat de speekselklieren, de mond, de farynx (de keel), de slokdarm, de maag, de lever, de pancreas, de galblaas, de dunne darm en de dikke darm. Het digestieve systeem wordt ook het spijsverteringsstelsel of het maag-darmstelsel genoemd.

Dikke darm

Lang en buisvormig orgaan met als functie het digestieproces (of het verteringsproces) te beëindigen. Hij ontvangt het verteerde voedsel van de dunne darm, absorbeert de voedingsstoffen en het water, en voert de afvalstoffen (ontlasting of fecaliën) via de anus (of de aars) af buiten het lichaam. Hij bestaat uit het caecum (of de blindedarm), het colon (of de karteldarm), het rectum (of de endeldarm) en de anus (of de aars).

Dilatatie en curettage (DC)

Ingreep die erin bestaat de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) te dilateren (te verwijden), zodat men een curette (instrument in de vorm van een lepel met een scherp uiteinde) kan inbrengen in de uterus (of de baarmoeder) om cellen, weefsel of massa's weg te nemen uit het endometrium (of het baarmoederslijmvlies, bekleding aan de binnenzijde van de uterus (of de baarmoeder)). Artsen doen een beroep op dilatatie en curettage (DC) om de oorzaak van een baarmoederbloeding te bepalen en deze bloeding te behandelen of om een cyste (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) te verwijderen.

Dilateren

Verwijden, vergroten of uitrekken. De bloedvaten en de pupillen kunnen gedilateerd zijn bijvoorbeeld.

Diploïde

Cel bestaande uit een volledig paar chromosomen (de twee elementen van het paar). Bij de mens is het merendeel van de cellen diploïde en bevatten ze 46 chromosomen (23 afkomstig van de moeder en 23 afkomstig van de vader). Vergelijken met haploïde.

Dissectie

Chirurgische ingreep die erin bestaat weefsels door te snijden of van elkaar te scheiden. Een dissectie kan uitgevoerd worden om een tumor alsook de omliggende weefsels en lymfeklieren te verwijderen.

Diureticum

Geneesmiddel of stof die de productie van urine verhoogt.

Donor

Persoon die ermee instemt dat men bloed, cellen, weefsels of een orgaan bij hem of haar wegneemt om aan een andere persoon (de recipiënt) te geven. Een beenmergdonor bijvoorbeeld staat gezonde stamcellen af die weggenomen worden uit zijn of haar beenmerg om te worden geïnjecteerd bij iemand wiens beenmerg beschadigd werd door hoge chemotherapie- of radiotherapiedosissen.

Dooierzaktumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden (of zaadcellen) bij de man en ova (of eicellen) bij de vrouw). De weefsels van dooierzaktumoren lijken op de normale weefsels van een embryo in een vroeg stadium. Deze tumoren kunnen voorkomen in de testikels (of de teelballen) en de ovaria (of de eierstokken). De dooierzaktumor wordt ook het dooierzakcarcinoom of de endodermale sinustumor genoemd.

Dosimetrist

Zorgdeskundige die gespecialiseerd is in de planning en de berekening van de geschikte stralingsdosis die noodzakelijk is voor de behandeling alsook van het aantal sessies en de duur van de behandeling. De meting van de stralingsblootstelling wordt dosimetrie genoemd.

Dosis

De hoeveelheid geneesmiddel of radiatie die in één keer toegediend wordt. De dosis wordt ook dosering genoemd.

Downsyndroom

Ziekte in verband met de chromosomen die gekarakteriseerd wordt door bepaalde abnormale lichaamskenmerken en een min of meer grote mentale deficiëntie. Dit syndroom wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een extra chromosoom: het chromosoom 21. Het syndroom van Down wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, waaronder leukemie. Deze ziekte wordt ook trisomie 21 genoemd.

Drepanocytose

Zeldzame genetische ziekte die de hemoglobine (proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) aantast en die ervoor zorgt dat de rode bloedlichaampjes de abnormale vorm van een halvemaan (of een sikkel) hebben. De abnormale rode bloedlichaampjes kunnen makkelijk beschadigd worden en vroegtijdig sterven, wat anemie (vermindering van het aantal rode bloedlichaampjes) kan veroorzaken. Ze kunnen ook de kleine bloedvaten verstoppen en weefsels en organen beschadigen. Deze ziekte wordt ook drepanocytaire anemie, sikkelcelanemie of sikkelcelziekte genoemd.

Drogemondsyndroom

Droge mond door een onvoldoende productie van speeksel. Het drogemondsyndroom of xerostomie is een veelvoorkomende bijwerking van radiotherapie in de gebieden van de mond en de keel.

Dumpingsyndroom

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de te snelle afvoer van voedingsmiddelen en vloeistoffen uit de maag en de dunne darm. De tekenen en symptomen omvatten krampen, misselijkheid, diarree en duizeligheid. Het dumpingsyndroom kan zich voordoen bij een patiënt die een volledige of gedeeltelijke chirurgische ablatie (of verwijdering) van de maag onderging.

Dunne darm

Lang en buisvormig orgaan in het abdomen (of de buik) dat gedeeltelijk verteerde voedingsmiddelen ontvangt van de maag, dat de voedingsstoffen opneemt en dat de verteerde voedingsmiddelen afvoert naar de dikke darm. De dunne darm is het eerste gedeelte van de darmen. Hij bestaat uit het duodenum (of de twaalfvingerige darm), het jejunum (of de nuchtere darm) en het ileum (of de kronkeldarm).

Duodenopancreatectomie

Zie whippleoperatie.

Duodenum

Eerste gedeelte van de dunne darm dat gedeeltelijk verteerde voedingsmiddelen ontvangt van de maag, dat de voedingsstoffen opneemt en dat de verteerde voedingsmiddelen afvoert naar het jejunum (of de nuchtere darm). Het duodenum ontvangt ook de spijsverteringssappen van de pancreas (of de alvleesklier) en de gal (geelgroenige vloeistof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten) afkomstig van de lever en van de galblaas.

DVT

Zie diepveneuze trombose (DVT).

Dysfagie

Moeilijkheden bij het slikken.

Dysfasie

Aandoening die het verbale communicatievermogen van iemand aantast, d.w.z. het taalbegrip en de taalexpressie. Dysfasie is een veelvoorkomend symptoom bij mensen met bepaalde hersentumoren. De meest ernstige vormen van dysfasie worden afasie genoemd.

Dysplasie

Abnormale ontwikkeling, abnormaal uiterlijk en abnormale organisatie van de cellen, wat hen onderscheidt van de normale cellen wat betreft hun grootte, vorm en organisatie in de weefsels. Dysplasie wijst bijna altijd op een precancereuze toestand. Het bijvoeglijke naamwoord dysplastisch betekent met betrekking tot dysplasie, zoals dysplastische naevus.

Dyspneu

Ademnood , kortademigheid of moeilijkheden bij het ademen.

Dysurie

Moeizame of pijnlijke mictie (of urinelozing).

EBV

Zie epstein-barrvirus (EBV).

Ectasie

Verwijding (dilatatie) van een kanaal of bloedvat. Ectasie van de melkgangen bijvoorbeeld betekent dat deze kanalen die de melk naar de tepels vervoeren verwijd zijn.

Eenstapsingreep

Chirurgische ingreep waarbij men een biopsie uitvoert terwijl de persoon onder algemene anesthesie verkeert en, wanneer uit de biopsie blijkt dat er kankercellen aanwezig zijn, men de tumor onmiddellijk verwijdert tijdens dezelfde ingreep.

Eerstelijnsbehandeling

Een eerstelijnsbehandeling (ook primaire behandeling genoemd) voor kanker is een behandeling die de eerste keuze van de artsen is omdat onderzoek heeft aangetoond dat ze het beste resultaat geeft. Als die behandeling niet het beoogde effect heeft of niet goed verdragen wordt door de patiënt, wordt een tweedelijnsbehandeling gestart.

Elektro-encefalografie

Ingreep waarbij men de golven meet van de cerebrale activiteit (of de hersenactiviteit, de elektrische stroom die geproduceerd wordt door de hersenen). Artsen doen een beroep op elektro-encefalografie om de hersenfunctie te onderzoeken en om alle abnormale activiteiten van de hersengolven op te sporen. De film die men bekomt door de elektrische hersenactiviteit te registreren wordt een elektro-encefalogram (EEG) genoemd.

Elektrocardiografie

Techniek die erin bestaat de door het hart geproduceerde elektrische stroom te registreren. Artsen doen een beroep op elektrocardiografie om het ritme en de spierfunctie van het hart te onderzoeken. De grafische registratie die men zo maakt, wordt een elektrocardiogram (ECG) genoemd.

Elektrocoagulatie

Ingreep die erin bestaat elektrische stroom met een hoge frequentie te gebruiken om cellen of weefsels te vernietigen. Elektrocoagulatie kan gebruikt worden om abnormale weefsels of kankercellen te vernietigen of om bloedvaten te herstellen om een bloeding te stoppen. Elektrocoagulatie wordt ook elektrocauterisatie, elektrochirurgie of fulguratie genoemd.

Elektrolyt

Stof die aanwezig is in het bloed en andere lichaamsvloeistoffen en die een elektrische lading draagt. Elektrolyten zijn verantwoordelijk voor de opname van voedingsstoffen door de cellen en de verwijdering van afvalstoffen buiten de cellen om de vloeistoffen in het lichaam in evenwicht te houden en om het de spieren mogelijk te maken op een adequate manier te functioneren. Voorbeelden van elektrolyten zijn calcium, chloride, kalium en natrium.

Elektromagnetisch veld (EMV)

Onzichtbaar gebied waar de elektrische en de magnetische krachten zich bundelen die door elektrische lijnen, elektrische apparatuur, radio-elektrische golven en microgolven geproduceerd worden. Het elektromagnetische veld wordt ook elektromagnetische straling genoemd.

Embolie

Verstopping van een bloedvat door een bloedprop of andere stoffen.

Embolisatie

Ingreep die erin bestaat de bloedtoevoer naar weefsels of een orgaan tegen te gaan of af te remmen. Embolisatie kan gebruikt worden om de bloedcirculatie naar een tumor tegen te gaan om zo de kankercellen te vernietigen.

Embryonaal carcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden (of zaadcellen) bij de man en ova (of eicellen) bij de vrouw) en waarvan de cellen lijken op de weefsels van een embryo in een vroeg stadium (foetus).

Emetisch (of braakopwekkend) Primaire tabs

Wordt gezegd van een stof die braken met zich meebrengt. De term emetogeen is een synoniem van het woord emetisch.

Endemisch

Term die duidt op wat een gebied of een bepaalde groep van mensen gemeen hebben of op wat karakteristiek is aan dit gebied of deze groep.

Endocrien systeem

Groep van klieren en cellen van het lichaam die hormonen produceren en afscheiden in het bloed en die talrijke functies controleren, zoals de groei, de reproductie (of de voortplanting), de slaap, de honger en het metabolisme. Het endocriene systeem bestaat uit de hypothalamus, de hypofyse (of het hersenaanhangsel), de epifyse (of de pijnappelklier), het thyroïd (of de schildklier), de parathyroïde klieren (of de bijschildklieren), de bijnieren, de pancreaseilandjes (ook eilandjes van Langerhans genaamd) en de ovaria (of de eierstokken) of de testikels (of de teelballen).

Endocriene behandeling

Zie hormoontherapie. Niet-traditionele therapie Zie alternatieve therapie.

Endocriene klier

Type van klier zonder kanaal dat hormonen rechtstreeks afscheidt in de bloedbaan. Voorbeelden van endocriene klieren zijn het thyroïd (of de schildklier), de parathyroïden (of de bijschildklieren), de hypofyse (of het hersenaanhangsel), de pancreaseilandjes, de bijnieren, de epifyse (of de pijnappelklier) alsook de ovaria (of de eierstokken) en de testikels (of de teelballen). De endocriene klier wordt ook klier met interne secretie (of afscheiding) genoemd.

Endoluminaal

Met betrekking tot een kanaal of een doorgangsweg van het lichaam, zoals de slokdarm (buis waarlangs het voedsel van de farynx (of de keelholte) naar de maag loopt) of de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, brede buizen, of luchtwegen, die de lucht doorlaten naar en van de longen).

Endometrium (of baarmoederslijmvlies)

Bekleding aan de binnenzijde van de uterus (of de baarmoeder).

Endometriumhyperplasie

Overmatige en abnormale groei van cellen in het endometrium (of het baarmoederslijmvlies, bekleding aan de binnenzijde van de uterus (of de baarmoeder)) die een verdikking van het endometrium veroorzaakt. Endometriumhyperplasie is niet kwaadaardig, maar kan het in sommige gevallen wel worden.

Endorfine

Stof die geproduceerd wordt door het lichaam om de pijn te verzachten. Endorfines worden uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel) en de hypothalamus. Ze zijn een type van neurotransmitter, ofwel een chemische stof die signalen of impulsen zendt van een zenuwcel (of een neuron) naar een andere of naar andere gespecialiseerde cellen.

Endoscoop

Dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens dat gebruikt wordt om organen of structuren van het lichaam te onderzoeken of te behandelen. Een endoscoop kan flexibel of star zijn. Hij kan voorzien zijn van een hulpmiddel om weefsel weg te nemen alvorens het te onderzoeken. Gespecialiseerde endoscopen kunnen uitgerust zijn met andere hulpstukken om specifieke organen of structuren van het lichaam te onderzoeken of te behandelen. Iedere gespecialiseerde endoscoop wordt vernoemd naar het orgaan of de structuur die hij kan onderzoeken of behandelen.

Endoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om organen of weefsels van het lichaam te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op endoscopie om een bloeding te stoppen of om tumoren of vreemde stoffen te verwijderen. Iedere gespecialiseerde endoscoop wordt vernoemd naar het orgaan of de structuur die hij kan onderzoeken of behandelen.

Endoscopische retrograde cholangiopancreatografie (ERCP)

Ingreep waarbij men een endoscoop (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) gebruikt om de galblaas, de pancreas (of de alvleesklier), de lever en de kanalen (buizen) die verbonden zijn aan deze organen (galkanaal en pancreaskanaal) te onderzoeken en te röntgenen (of er een röntgenfoto van te maken). De endoscoop wordt ingebracht via de mond en loopt langs de slokdarm en de maag om de dunne darm te bereiken. Een kleinere buis wordt vervolgens in de endoscoop aangebracht tot in het galkanaal en het pancreaskanaal. Een contrastmiddel wordt vervolgens geïnjecteerd in deze kanalen om ze duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto.

Endostatine

Stof die de angiogenese (vorming van nieuwe bloedvaten) tegengaat. Endostatine is een type van cytokine dat geproduceerd wordt door de cellen van het immuunsysteem. Deze stof kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Endostatine kan gebruikt wordt als antiangiogene behandeling.

Enterale voeding

Het rechtstreeks in de maag of de dunne darm inbrengen van voedingsstoffen en andere stoffen. Enterale voeding kan toegediend worden in vloeibare vorm m.b.v. een nasogastrische sonde (NS) die in de neus ingebracht wordt en die men laat afdalen in de farynx (of de keelholte) tot aan de slokdarm en vervolgens de maag. Men kan dit ook toedienen m.b.v. een gastrostomiesonde (chirurgische ingreep die erin bestaat een opening aan te leggen in de buikwand die verbonden is met de maag) of een jejunostomiesonde (chirurgische ingreep die erin bestaat een opening aan te leggen in de buikwand die verbonden is met de dunne darm). Enterale voeding wordt ook enterale toediening of sondevoeding genoemd.

Enteritis (of dunnedarmontsteking)

Inflammatie (of ontsteking) van het slijmvlies van de dunne darm. De symptomen omvatten misselijkheid, braken, pijn en abdominale krampen (of buikkrampen), frequente stoelgang (of ontlasting), waterige of bloederige diarree, vettige stoelgang en gewichtsverlies. Enteritis kan veroorzaakt worden door een ziekte, bepaalde geneesmiddelen of radiotherapie. Enteritis die veroorzaakt wordt door radiotherapie aan het abdomen (of de buik), het bekken of het rectum (of de endeldarm) wordt radiatie-enteritis genoemd (of enteropathie door bestraling).

Enucleatie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een orgaan of een tumor te extirperen (of volledig weg te nemen) om de structuur van dit orgaan of deze tumor intact te houden. Dankzij de enucleatie van het oog bijvoorbeeld is het mogelijk om de oogbol volledig te verwijderen.

Enzym

Proteïne die in staat is om verschillende chemische reacties in het lichaam te activeren. Enzymen bevorderen bijvoorbeeld de digestie (of de vertering) van het voedsel in de darmen.

EOD-classificatiesysteem (Extent of Disease)

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (of de uitgebreidheid) van de kanker in het lichaam (stadium) te beschrijven. Er wordt een EOD-code bestaande uit 10 cijfers bepaald in functie van de grootte van de primaire tumor en de omvang van de verspreiding van de kanker naar de lymfeklieren en andere delen van het lichaam. Het EOD-classificatiesysteem wordt ook SEER genoemd.

Eosinofiel

Type van granulocyt (wit bloedlichaampje) dat chemische stoffen afscheidt om bepaalde types van infectie te bestrijden en dat ook actief is tijdens allergische reacties.

Ependymoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de cellen van het ependym, membraan dat het oppervlak van de hersenventrikels (holtes gevuld met vloeistof) en van het centrale kanaal van het ruggenmerg bedekt. Het ependymoom is een type van glioom. Het ependymoom wordt ook ependymale tumor genoemd.

Epidemiologie

Studie van de frequentie, de verdeling en de oorzaken van ziekten in een bepaalde omgeving en toepassing van de resultaten van deze studie om ziekten te bestrijden.

Epidemisch

  1. Dat zich snel openbaart, ontwikkelt of verspreidt.
  2. Wijdverbreid.

Epiderm (of opperhuid)

Oppervlakkige of buitenste laag van de huid (die het derma (of de lederhuid) bedekt) bestaande uit squameuze cellen en basale cellen. Het epiderm bevat ook melanocyten (cellen die melanine produceren die aan de huid zijn kleur geeft). Het bijvoeglijke naamwoord epidermaal duidt op alles wat betrekking heeft op het epiderm, zoals epidermale cellen. Het bijvoeglijke naamwoord epidermoïde betekent dat wat bestaat uit epidermaal weefsel of wat erop lijkt, zoals epidermoïde carcinoom.

Epididymis (of bijbal) Primaire tabs

Buis die stevig ingepakt is aan de achterzijde van iedere testikel (of teelbal), die de spermatozoïden (of de zaadcellen) opslaat totdat ze uitrijpen en die ze vervolgens naar de zaadleider (kanaal dat het sperma van de testikels (of de teelballen) naar de urethra (of de urinebuis) vervoert) brengt.

Epifyse

Kleine klier in de vorm van een erwt nabij het centrum van het encephalon die melatonine produceert, een hormoon dat helpt om het slaappatroon te controleren. De epifyse wordt ook de pijnappelklier genoemd.

Epigastrisch

  1. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het bovenste middengedeelte van het abdomen (of de buik).
  2. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de structuren die steunen op de maag of die er nauw mee verbonden zijn, met inbegrip van het bovenste gedeelte van de slokdarm.

Epilepsieaanval (of epileptische aanval) Primaire tabs

Ongewilde en plotselinge spiercontracties (of spiersamentrekkingen) of stuiptrekkingen die veroorzaakt worden door een disfunctie (of een functiestoornis) van de elektrische activiteit in de hersenen. De symptomen omvatten spiercontracties (of spiersamentrekkingen), een starre blik, de tanden op elkaar klemmen (de persoon bijt op de tong), urineverlies, bewustzijnsverlies en min of meer ernstige rillingen doorheen het hele lichaam.

Epiploön (of omentum, net)

Plooi van het peritoneum (of het buikvlies, membraan dat de wanden van het abdomen (of de buik) en het bekken bedekt) die de organen en de bloedvaten in het abdomen (of de buik) bedekt en ondersteunt. Het grote epiploön (of het grote net) hangt vanaf het onderste gedeelte van de maag, bedekt de dunne darm en hecht zich aan het colon transversum (middengedeelte van de dikke darm). Het kleine epiploön (of het kleine net) hangt vast aan het bovenste gedeelte van de maag en het onderste gedeelte van de lever.

Epitheel

Dunne laag van epitheelcellen die het buitenste oppervlak van het lichaam (of de huid) vormt en die de holle organen, de klieren en alle doorgangswegen van het respiratoire systeem (of het ademhalingsstelsel), het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel), het reproductieve systeem (of het voortplantingsstelsel) en het urinaire stelsel (of het urinestelsel) bedekt.

Epitheelcel

Gespecialiseerde cellen die het epitheel (laag van cellen die de holle organen en de klieren bedekt en die de buitenste laag van de huid vormt) vormen. Bepaalde epitheelcellen produceren mucus (of slijm) of andere secreten (of sappen). Er bestaan 3 types van epitheelcellen: de squameuze cellen, de cilindrische cellen en de kubische cellen.

Epstein-barrvirus (EBV)

Type van herpesvirus dat verantwoordelijk is voor mononucleose (zeer besmettelijke ziekte die koorts, vermoeidheid, malaise of keelpijn met zich meebrengt). Het epstein-barrvirus wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van het burkittlymfoom. Het epstein-barrvirus wordt ook het humane herpesvirus 4 (HHV-4) genoemd.

Erectiele disfunctie

Aanhoudend onvermogen om een erectie te krijgen en te handhaven om geslachtsgemeenschap, een ejaculatie of beide te hebben. Een erectiele disfunctie wordt ook impotentie, erectiestoornis of seksuele disfunctie bij de man genoemd.

Erfelijk

Het overdragen van informatie in de genen van de ouders naar hun kind.

Erfelijk kankersyndroom

Zie familiaal kankersyndroom.

Erfelijke colorectale kanker zonder polypose (HNPCC)

Genetische aandoening die in verband gebracht wordt met een verhoogd risico op de ontwikkeling van colonkanker of andere kankers. Deze aandoening wordt ook lynchsyndroom genoemd.

Erytheem

Roodheid of inflammatie (of ontsteking) van de huid. Een erytheem kan veroorzaakt worden door een verwonding, brandwonden, infecties of allergieën.

Erythroplasie

Abnormale rode plek die verschijnt op de slijmvliezen van de mond. Erythroplasie kan zich omvormen tot kanker.

Erytropoëtine (EPO) Primaire tabs

Hormoon dat het beenmerg aanzet tot de productie van rode bloedlichaampjes. Erytropoëtine wordt geproduceerd door de nieren. Dit hormoon kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden (synthetische erytropoëtine wordt epoëtine genoemd).

Etiologie

Studie van de oorsprong of de oorzaken van ziekten.

Evolutie (of progressie)

Term die verwijst naar een ziekte die verergert. Wanneer men over evolutie spreekt in het geval van kanker betekent dit dat een tumor verdikt, dat nieuwe tumoren zich voorgedaan hebben of dat de kanker zich uitgezaaid heeft vanaf zijn oorspronkelijke plaats naar andere delen van het lichaam. Men spreekt ook van een evolutieve, evoluerende of progressieve ziekte.

Evolutie (of progressie)

Term die verwijst naar een ziekte die verergert. Wanneer men over evolutie spreekt in het geval van kanker betekent dit dat een tumor verdikt, dat nieuwe tumoren zich voorgedaan hebben of dat de kanker zich uitgezaaid heeft vanaf zijn oorspronkelijke plaats naar andere delen van het lichaam. Men spreekt ook van een evolutieve, evoluerende of progressieve ziekte.

Excisie

Chirurgische ingreep die erop gericht is een weefsel of orgaan te verwijderen. Een ruime lokale excisie bestaat erin de tumor alsook een groot gebied van omliggend weefsel te verwijderen.

Excisiebiopsie

Type van biopsie dat erin bestaat de tumor of het abnormale weefsel volledig te verwijderen, alsook een marge van omliggend weefsel om te onderzoeken onder de microscoop.

Exclusiecriterium

Voorwaarde of factor die ervoor zorgt dat een persoon niet kan deelnemen aan een klinische proef. De exclusiecriteria worden vaak opgesomd in de lijst van geschiktheidscriteria voor een klinische proef. Vergelijken met inclusiecriterium.

Exenteratie

Chirurgische ingreep die erin bestaat alle organen in een lichaamsholte te verwijderen. Een pelvische exenteratie bijvoorbeeld is erop gericht het colon descendens, het rectum (of de endeldarm) en de urineblaas te verwijderen. Bij de vrouw verwijdert men ook de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)), de schede (of de vagina, het geboortekanaal), de ovaria (of de eierstokken) en de omliggende lymfeweefsels.

Exocriene klier

Type van klier dat stoffen afscheidt aan het oppervlak van het lichaam of in andere organen door een kanaal. Voorbeelden van exocriene klieren zijn de pancreas (of de alvleesklier), de speekselklieren, de zweetklieren en de borstklieren.

Expectoratie

Mucus (of slijm) of andere materie die uit de longen gehoest wordt. Expectoratie wordt ook secretie genoemd.

Experimenteel

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op iets (zoals een geneesmiddel of een ingreep) dat het voorwerp uitmaakt van een studie in het kader van een klinische proef, maar waarvan het gebruik nog niet werd goedgekeurd voor de algemene bevolking.

Experimenteel geneesmiddel

Geneesmiddel dat het voorwerp uitmaakt van studies die erop gericht zijn de efficiëntie en onschadelijkheid ervan te onderzoeken, maar dat nog niet goedgekeurd werd om een ziekte te behandelen. Een experimenteel geneesmiddel is enkel toegankelijk voor mensen die deelnemen aan een klinische proef of aan een onderzoeksstudie inzake dit geneesmiddel.

Experimentele groep

Dit is, tijdens een klinische proef, een groep van deelnemers die onderworpen worden aan de nieuwe studiemethode die erop gericht is de ziekte te voorkomen, op te sporen, te behandelen of te controleren. De experimentele groep wordt ook de bestudeerde groep, de experimentele arm of de behandelingsarm genoemd. Vergelijken met controlegroep.

Externe radiotherapie (of uitwendige radiotherapie)

Type van radiotherapie waarbij men een toestel gebruikt dat zich buiten het lichaam bevindt om de stralingen op een tumor en de omliggende weefsels te richten. Externe radiotherapie wordt ook teletherapie genoemd. Vergelijken met curietherapie.

Extralymfatisch

Wat betrekking heeft op een gebied of een orgaan buiten het lymfesysteem of op wat dit treft. Vergelijken met extranodaal.

Extranodaal

Wat betrekking heeft op een gebied of een orgaan buiten de lymfeklieren of op wat dit treft. Vergelijken met extralymfatisch.

Extravasatie

Afvloed of wegstroming van bloed, vloeistof (zoals een geneesmiddel) of cellen van een bloedvat, een lymfevat of een buis naar de omliggende weefsels. Vergelijken met intravasatie.

Fagocyt

Type van wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem. De belangrijkste types van fagocyten zijn neutrofielen, monocyten en macrofagen.

Familiaal

Dat meer leden van eenzelfde familie treft dan wat zich bij toeval zou moeten voordoen. Familiale kanker bijvoorbeeld is een kanker die vaak voorkomt binnen eenzelfde familie of die in verband staat met de genen.

Familiaal kankersyndroom

Een van de talrijke genetische aandoeningen die in verband gebracht worden met een verhoogd risico op de ontwikkeling van een bepaalde kanker. Dit syndroom wordt ook erfelijk kankersyndroom genoemd.

Familiaire adenomateuze polypose (FAP)

Erfelijke ziekte die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van een groot aantal poliepen in het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm). Mensen met FAP lopen een groter risico op colorectale kanker. Deze ziekte wordt ook familiaire polyposis coli genoemd.

Familiaire polyposis coli (FAP)

Zie familiaire adenomateuze polypose (FAP).

Familiale voorgeschiedenis

Medische voorgeschiedenis van de directe familie van een persoon (familieleden in de eerste graad), met inbegrip van de moeder, de vader, de broers en zussen en de grootouders. De familiale voorgeschiedenis onthult de aanleg voor de ontwikkeling van bepaalde ziekten in een familie en helpt om de risicofactoren voor deze en andere ziekten te bepalen.

Fanconianemie (of fanconibloedarmoede)

Zeldzame genetische aandoening die het beenmerg aantast en verhindert om rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes te produceren. Fanconianemie kan zich omvormen tot myelodysplastisch syndroom (MDS) of leukemie.

Fanconisyndroom

Aandoening aan de nieren die deze aanzet tot de afscheiding van bepaalde stoffen in de urine in plaats van in de bloedsomloop, waar ze in normale omstandigheden geabsorbeerd worden. Het syndroom van Fanconi kan veroorzaakt worden door een genetische aandoening of een nierletsel. Vergelijken met fanconianemie (of fanconibloedarmoede).

Fantoompijn van geamputeerden

Pijn of andere onaangename gewaarwordingen (zoals verkleumdheid, kriebelingen of jeuk) bij iemand met een afgezet lichaamsdeel. Deze persoon heeft de indruk dat de pijn afkomstig is van de ontbrekende (afgezette of geamputeerde) ledemaat.

Farynx

Kanaal in het bovenste gedeelte van de hals dat begint achter de neus en de mond, en dat eindigt in het gebied van de slokdarm (kanaal dat naar de maag leidt) en de larynx (of het strottenhoofd). De farynx bestaat uit de nasofarynx, de orofarynx en de hypofarynx. Het bijvoeglijke naamwoord faryngaal duidt op alles wat betrekking heeft op de farynx, een faryngale tumor bijvoorbeeld. De farynx wordt ook keelholte genoemd.

Fase 0-studie

Proef die soms uitgevoerd wordt vóór de fase I-studie. De fase 0-studie bestaat erin een zeer kleine dosis geneesmiddelen toe te dienen aan een kleine groep van mensen om de effecten ervan op het menselijke lichaam te bestuderen.

Fase I-studie

Eerste fase in een klinische proef tijdens dewelke de onderzoekers trachten te bepalen in welke mate een nieuwe behandeling zonder gevaar is, welke de bijwerkingen zijn van deze behandeling, wat de beste manier is om ze toe te dienen (door de mond, met een injectie of via intraveneuze weg bijvoorbeeld) en welke dosis het meest veilig is (maximale dosis die geen ongewenste bijwerkingen met zich meebrengt).

Fase II-studie

Tweede fase in een klinische proef tijdens dewelke de onderzoekers bepalen of een nieuwe behandeling effectief is in de bestrijding van een bepaald type van ziekte (zoals kanker) en ze verder onderzoeken in welke mate de behandeling veilig is en welke effecten ze uitoefent op het lichaam.

Fase III-studie

Derde fase in een klinische proef tijdens dewelke de onderzoekers de resultaten die ze hebben verkregen van de mensen die een nieuwe behandeling kregen vergelijken met de resultaten die ze hebben verkregen van de mensen die een standaardbehandeling kregen (welke groep heeft het minste bijwerkingen en de beste overlevingskansen bijvoorbeeld). De deelnemers aan de fase III-studie zijn veel talrijker dan de deelnemers aan de proeven van de vorige fasen.

Fase IV-studie

Vierde fase in een klinische proef tijdens dewelke de onderzoekers informatie vergaren over een nieuwe behandeling die goedgekeurd en op de markt gebracht werd om de frequentie van de ongewenste reacties op de behandeling te bepalen, alsook de risico's en de heilzame gevolgen van haar gebruik op lange termijn.

FDT

Zie fotodynamische therapie (FDT).

Fecaal occult bloedtest (FOBT)

Test die erop gericht is bloed op te sporen dat niet zichtbaar is in de ontlasting.

Feochromocytoom

Tumor die ontstaat in de bijnieren (nieren boven iedere nier die hormonen uitscheiden die de regeling van het hartritme en de arteriële druk (of de bloeddruk) bevorderen). Feochromocytomen zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Fertiliteit (of vruchtbaarheid)

Bekwaamheid om kinderen te verwekken en op de wereld te zetten.

Fibroadenoom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de fibreuze weefsels en de klierweefsels van de borst.

Fibroom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de fibreuze bindweefsels (weefsels die verschillende organen in het lichaam omringen en ondersteunen). Een fibreuze poliep is een zeldzame poliep die zich ontwikkelt in het spijsverteringskanaal.

Fibrosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de fibreuze bindweefsels die de botten, de spieren en andere lichaamsorganen op hun plaats houden.

Fijnenaaldbiopsie (FNB)

Type van biopsie dat erin bestaat een injectiespuit en een zeer fijne naald te gebruiken om een klein monster van cellen of vloeistof af te nemen (te aspireren of op te zuigen) in een tumor of een abnormale massa om te onderzoeken onder de microscoop.

Fistel (of pijpzweer)

Abnormale opening of doorgang tussen 2 interne organen of tussen een intern orgaan en het lichaamsoppervlak. Fistels kunnen veroorzaakt worden door een infectie of een verwonding. Ze kunnen ook een complicatie zijn van een chirurgische ingreep.

Flavonoïde

Stof die aanwezig is in citrusvruchten (zoals pompelmoezen, sinaasappels, citroenen en limoenen) alsook in thee en rode wijn. Flavonoïden zijn een type van fytochemische stof met antioxiderende en anti-inflammatoire (of ontstekingsremmende) eigenschappen. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van flavonoïden in kankerpreventie.

Flebitis

Inflammatie (of ontsteking) van een ader. Flebitis is een bijwerking van bepaalde chemotherapiebehandelingen en bepaalde geneesmiddelen die gebruikt worden bij hormoontherapie.

Flebotomie

Ingreep die erin bestaat een punctie uit te voeren in een ader m.b.v. een naald om bloed af te nemen. Flebotomie wordt ook veneuze punctie genoemd.

Flowcytometrie

Laboratoriumtest waarbij men het aantal cellen telt en het percentage aan levende cellen in een monster bepaalt alsook bepaalde karakteristieken van de cellen, zoals de grootte, de vorm, de hoeveelheid DNA en de aanwezigheid van tumormarkers. Bij flowcytometrie voegt men aan de cellen van het monster een lichtgevoelige kleurstof toe en plaatst men ze vervolgens in een vloeistof die men aan de fijne stralen van een laser of een andere lichtbron blootstelt. De metingen worden vervolgens opgesteld op basis van de manier waarop deze kleurstof reageert op het licht.

Focaal

Lokaal, dat zich voordoet in een bepaald gebied of dat beperkt is tot één enkel gebied. Een focale tumor bijvoorbeeld is beperkt tot één enkel gebied of tot één bepaald orgaan van het lichaam. Vergelijken met uitgezaaid of multifocaal.

Foliumzuur

Vorm van vitamine B9 en essentiële voedingsstof die het lichaam helpt om nieuwe cellen aan te maken en die een rol speelt in de normale ontwikkeling van het zenuwstelsel. Foliumzuur is aanwezig in lever, groene groenten, sinaasappelen, linzen, bonen, alsook in brood en volle ontbijtgranen.

Follikelstimulerend hormoon (FSH)

Hormoon met als functie de ovaria (of de eierstokken) aan te zetten tot de productie van ova (of eicellen) en de testikels (of de teelballen) aan te zetten tot de productie van spermatozoïden (of zaadcellen). Het follikelstimulerende hormoon wordt uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel).

Foto-irradiatie

Zie fotodynamische therapie (FDT).

Fotochemotherapie

Zie fotodynamische therapie (FDT).

Fotocoagulatie

Ingreep die erin bestaat een laser (intense lichtbundel) te gebruiken om bloedvaten te herstellen of te vernietigen. Fotocoagulatie kan gebruikt worden om de bloedvaten die een tumor nodig heeft om te groeien af te sluiten of om bepaalde oogaandoeningen te behandelen.

Fotodynamische therapie (FDT)

Behandeling die erin bestaat geneesmiddelen toe te dienen die actief worden wanneer ze blootgesteld worden aan licht (fotosensitieve, fotosensibiliserende of lichtgevoeligmakende stoffen). Bij FDT wordt de fotosensitieve stof aangebracht op de huid of geïnjecteerd in een ader en nemen de kankercellen deze stof op. Na een bepaalde periode worden de kankercellen blootgesteld aan licht, wat de fotosensitieve stof activeert en de kankercellen vernietigt. Fotodynamische therapie wordt ook fotochemotherapie of fototherapie genoemd.

Fotosensitieve stof

Geneesmiddel dat geactiveerd wordt door licht of dat de sensibiliteit (of de gevoeligheid) van de cellen aan licht verhoogt. Fotosensitieve stoffen worden gebruikt bij fotodynamische therapie (FDT). Fotosensitieve stoffen worden ook fotosensibiliserende of lichtgevoeligmakende stoffen genoemd.

Fotosensitiviteit (of fotogevoeligheid)

Verhoogde of abnormale gevoeligheid van de huid aan zonlicht of aan iedere andere ultraviolette straling (uv-straling). Fotosensitiviteit kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie of radiotherapie.

Fototherapie

Zie fotodynamische therapie (FDT).

Foutnegatief

Negatief resultaat dat onjuist is. Een foutnegatief testresultaat duidt niet op de aanwezigheid van een bepaalde ziekte bij een persoon, zelfs al heeft deze persoon wel degelijk de ziekte in kwestie.

Foutpositief

Positief resultaat dat onjuist is. Een foutpositief testresultaat duidt op de aanwezigheid van een bepaalde ziekte bij een persoon, terwijl dit niet het geval is.

Frans-Amerikaans-Britse classificatie (FAB)

Systeem dat gebruikt wordt om de acute leukemieën te beschrijven en te classificeren volgens de cellijn van waaruit ze zich ontwikkelen (lymfatische of myeloïde leukemie), alsook de microscopische karakteristieken en de chemische samenstelling van de blastcellen (onrijpe bloedcellen). Het FAB-classificatiesysteem omvat 3 types van acute lymfoblastische leukemie (L1, L2 en L3) en 7 types van acute myeloblastische leukemie (M0 tot M7).

Fulguratie (of bliksemslag)

Zie elektrocoagulatie.

Functionele index

Meting van de capaciteit van een persoon om veelvoorkomende taken alsook zijn dagelijkse activiteiten uit te voeren. Voorbeelden van schalen die gebruikt worden om de functionele index te evalueren, omvatten die van de Eastern Cooperative Oncology Group (ECOG), van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) en de functionele indexschaal van Karnofsky.

Functionele longtest

Test die gebruikt wordt om te onderzoeken hoe efficiënt de longen zijn door metingen uit te voeren van onder andere de hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten, de snelheid waarmee de lucht in- en uitgeademd wordt alsook de hoeveelheid ingeademde zuurstof en uitgeademde koolstofdioxide. De functionele longtest wordt ook longfunctieonderzoek of functioneel longonderzoek genoemd.

Fysieke activiteit

Actief zijn op fysiek vlak of deelnemen aan een activiteit waardoor het hartritme en de ademhaling verhogen t.o.v. wanneer men zich in rust bevindt (zoals het uitoefenen van een sport, het deelnemen aan een training, het uitvoeren van huishoudelijke taken, het werken in de tuin of het uitvoeren van beroepsgebonden fysieke taken).

Fysieke inactiviteit

Sedentair leven of afwezigheid van fysieke activiteit. Over het algemeen betekent fysieke inactiviteit dat de inspanningen die de persoon levert onvoldoende zijn en dat zijn hartritme en zijn ademhaling bijgevolg niet verhogen t.o.v. wanneer men zich in rust bevindt.

Fysiologie

  1. Studie van de normale functies en processen van levende organismen en van hun componenten.
  2. Het geheel van processen en functies van het menselijke lichaam.
De term fysiologisch verwijst naar een normale functie of een normaal proces van het lichaam.

Fysiotherapie

Het beroep doen op fysieke activiteiten, zoals bepaalde oefeningen, activiteiten of massages, om een persoon te behandelen. Fysiotherapie kan gebruikt worden om de pijn te verzachten of om een ziekte of kwetsuur te behandelen. Ze wordt uitgevoerd door een zorgdeskundige die speciaal hiertoe opgeleid is, een fysiotherapeut.

Fyto-oestrogeen

Stof die aanwezig is in sommige planten (zoals groenten, fruit, granen en bepaalde zaden) en die gelijkaardige karakteristieken heeft als oestrogeen. Voorbeelden van fyto-oestrogenen omvatten isoflavonen en lignanen. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van fyto-oestrogenen in kankerpreventie.

Fytochemische stof

Actieve chemische verbinding in planten met antioxiderende eigenschappen die het immuunsysteem stimuleert en andere gunstige effecten heeft op de gezondheid. De verschillende types van fytochemische stoffen omvatten de carotenoïden, de flavonoïden, de isoflavonen en de fyto-oestrogenen. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van fytochemische stoffen in kankerpreventie.

Gal

Geelgroenige vloeistof die geproduceerd wordt in de lever, die opgeslagen wordt in de galblaas en die afgescheiden wordt door het duodenum (of de twaalfvingerige darm, eerste gedeelte van de dunne darm), waar hij bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten. Gal bestaat uit cholesterol, galzouten en bilirubine (roodachtig gele stof die geproduceerd wordt door de hemoglobine wanneer de rode bloedlichaampjes afgebroken worden).

Galblaas

Gespierd en peervormig orgaan onder de lever waar de gal (geelgroenige vloeistof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten) geconcentreerd en opgeslagen wordt.

Galkanaal

Buis die de gal (geelgroenige vloeistof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten) van de lever naar het duodenum (of de twaalfvingerige darm, het eerste gedeelte van de dunne darm) laat circuleren. Twee hepatische kanalen (of leverkanalen) vertrekken vanuit de lever en komen samen om het gemeenschappelijke leverkanaal te vormen. De galblaasafvoergang (of ductus cysticus) vertrekt vanuit de galblaas en voegt zich bij het gemeenschappelijke leverkanaal om de galgang (of ductus choledochus) te vormen.

Galliumscintigrafie

Techniek die erin bestaat gallium (een radio-isotoop) te gebruiken om foto's te bekomen van de interne structuren en organen van het lichaam. Artsen doen een beroep op galliumscintigrafie om een inflammatie (of een ontsteking), een abces (of een ettergezwel), tumoren of andere ziektetekenen op te sporen. Ze kunnen ook galliumscintigrafie gebruiken om te kijken hoe iemand met kanker reageert op de behandeling ervan. Galliumscintigrafie is een type van scintigrafie.

Galomleiding

Chirurgische ingreep die erin bestaat een nieuwe doorgangsweg te creëren voor de gal (geelgroenige vloeistof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten), wanneer het galkanaal (buis die de gal van de lever naar het duodenum (of de twaalfvingerige darm, het eerste gedeelte van de dunne darm) laat circuleren) verstopt wordt door een tumor of galstenen.

Gammaglobuline

Bloedproteïne die actief is als antilichaam (of antistof) om het lichaam te beschermen tegen infecties. Gammaglobuline is een type van immunoglobuline.

Gammascalpel (of gammames)

Apparaat dat gebruikt wordt in de stereotactische radiotherapie om een sterke stralingsdosis toe te dienen door gammastralen met precisie te richten op een tumor, vanuit verschillende hoeken en in één enkele keer. Het gammascalpel wordt doorgaans gebruikt voor tumoren aan het hoofd en de hals, aangezien het een stralingsdosis kan toedienen aan een zeer specifiek gebied en op een dergelijke manier dat zeer weinig normale weefsels eraan blootgesteld worden.

Gammastraal

Type van hoogenergetische straling dat uitgezonden wordt tijdens de desintegratie van radioactieve partikels. Gammastralen worden gebruikt in radiotherapie. Ze maken meer energie vrij dan röntgenstralen.

Gardnersyndroom

Zie familiaire adenomateuze polypose (FAP).

Gastrectomie

Chirurgische ingreep waarbij de maag gedeeltelijk of volledig verwijderd wordt.

Gastrine

Hormoon dat de maag aanzet tot de uitscheiding van een zuur dat de digestie (of de vertering) van het voedsel bevordert. Gastrine wordt geproduceerd door cellen van de maag.

Gastrine

Hormoon dat de maag aanzet tot de uitscheiding van een zuur dat de digestie (of de vertering) van het voedsel bevordert. Gastrine wordt geproduceerd door cellen van de maag.

Gastrinoom

Type van neuro-endocriene tumor (hij ontstaat in de cellen van het neuro-endocriene systeem) dat zich ontwikkelt in de maag, het duodenum (of de twaalfvingerige darm, eerste gedeelte van de dunne darm) of de pancreas (of de alvleesklier). Deze tumor scheidt gastrine (hormoon) af en bijgevolg kan een te grote hoeveelheid zuur aanwezig zijn in de maag, waardoor zweren veroorzaakt kunnen worden aan de maag of de dunne darm.

Een gastrinoom kan goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn.

Gastritis

Inflammatie (of ontsteking) van het maagslijmvlies.

Gastro-intestinaal (GI)

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de digestieve organen (of de spijsverteringsorganen), in het bijzonder de maag, de dunne darm en de dikke darm.

Gastro-oesofageale reflux (GOR)

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door het terugvloeien van het maagzuur in de slokdarm (buis waarlangs het voedsel van de farynx (of de keelholte) naar de maag gaat), wat brandend maagzuur, zure oprispingen en schade aan de bekleding van de slokdarm met zich meebrengt.

Gastroscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de maag te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een gastroscoop genoemd.

Gastrostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand tot in de maag. Dankzij een gastrostomie kan een nieuwe opening gemaakt worden waarlangs men vloeistoffen en voeding in de maag kan brengen. Een voedingssonde (gastrostomiesonde) kan aangelegd worden in de maag door een stoma. Wanneer artsen een endoscoop (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) gebruiken als hulpmiddel om de stoma uit te voeren en de gastrostomiesonde aan te leggen wordt deze ingreep een percutane endoscopische gastrostomie (PEG) genoemd.

Geabsorbeerde stralingsdosis (rad)

Standaardmeeteenheid van de geabsorbeerde stralingsdosis. Deze meeteenheid werd vervangen door gray (Gy). Eén rad is gelijk aan één centigray (cGy) en 100 rad is gelijk aan één gray (Gy).

Gedeeltelijke hysterectomie

Chirurgische ingreep waarbij men de uterus (of de baarmoeder) verwijdert, maar niet de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)). Deze ingreep wordt ook subtotale hysterectomie genoemd.

Gedeeltelijke mastectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een massa of een tumor in de borst alsook van een deel van omliggend normaal borstweefsel. Gedeeltelijke mastectomie is een type van borstsparende chirurgie. Deze ingreep wordt ook segmentale mastectomie of partiële mastectomie genoemd.

Geelzucht

Aandoening waarbij de huid en het wit van de ogen geel verkleuren en waarbij ook de urine donkergeel kleurt. Geelzucht kan veroorzaakt worden door een verhoogd gehalte aan bilirubine (stof die vrijkomt bij de afbraak van rode bloedlichaampjes) in het bloed. Deze aandoening kan eveneens het gevolg zijn van problemen aan de lever of een verstopping van een galkanaal.

Gefractioneerde stereotactische radiotherapie

Type van stereotactische radiotherapie dat erin bestaat kleine stralingsdosissen uit te zenden naar een tumor tijdens een bepaald aantal sessies of multipele fracties.

Geïnformeerde toestemming

Proces waarbij men een persoon informeert over belangrijke kwesties i.v.m. een ingreep, een behandeling, een klinische proef of een test voordat hij beslist om eraan deel te nemen. De geïnformeerde toestemming omvat een begrip van de risico's en de mogelijke heilzame gevolgen alsook van de beperkingen van de ingreep, de behandeling, de klinische proef of de test.

Gelaryngectomeerd

Persoon bij wie men de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) verwijderd heeft.

Gelokaliseerd

Wordt gezegd van een kanker die niet verder reikt dan zijn oorspronkelijke plaats (primaire haard) en die zich niet lijkt uit te zaaien naar de omliggende weefsels.

Gemodificeerde radicale mastectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van de volledige borst, van het merendeel van de axillaire lymfeklieren (of de oksellymfeklieren) of van al deze klieren en van de weefsels die de borstspieren bedekken. Het is mogelijk dat de chirurg eveneens een deel van de borstspieren wegneemt.

Gen

Fundamentele biologische eenheid die verantwoordelijk is voor de overdracht van erfelijke eigenschappen van de ouders naar hun kind. Genen zijn DNA-segmenten die de bijzondere karakteristieken van een persoon bepalen.

Genetica (of erfelijkheidsleer)

Studie van de genen en de erfelijkheid (overdracht van genetische informatie van de ouders naar hun kind). De medische genetica omvat de diagnosestelling, de behandeling van genetische afwijkingen alsook een consultatie voor mensen met deze afwijkingen.

Genetisch (bijvoeglijk naamwoord)

Met betrekking tot de genen of tot de genetica. Dit verwijst doorgaans naar het effect of de structuur van de genen. £ Een genetische afwijking bijvoorbeeld is een ziekte of een aandoening die veroorzaakt wordt door de mutatie (of de verandering) van een of meerdere genen.

Genetisch risico

Kans dat iemand een genetische mutatie (permanente verandering in een gen) draagt waardoor hij meer risico loopt om getroffen te worden door een ziekte, zoals kanker.

Genetische consultatie

Interventie die erop gericht is mensen en gezinnen die een genetische ziekte hebben of die het risico lopen om deze ziekte te ontwikkelen voor te lichten en te helpen. Een genetische adviseur is een zorgdeskundige die de mensen helpt de persoonlijke en wetenschappelijke aspecten van de genetica te begrijpen, die uitlegt wat de evaluatie van het genetische risico inhoudt, die informatie verschaft en die de mogelijkheden aan deze mensen voorlegt zodat ze een weloverwogen beslissing kunnen nemen.

Genetische mutatie

Permanente modificatie, of verandering, van een gen. Genetische mutaties kunnen erfelijk zijn of kan men oplopen in de loop van het leven.

Genetische predispositie

Verhoogd risico omwille van erfelijke factoren op de ontwikkeling van een bepaalde ziekte of aandoening. Deze predispositie wordt ook genetische of erfelijke aanleg genoemd.

Genetische screening

DNA-onderzoek om de aanwezigheid van een genetische mutatie na te gaan (permanente verandering in een gen) die erop zou kunnen wijzen dat iemand een verhoogd risico loopt op de ontwikkeling van een ziekte of een bepaalde aandoening.

Genexpressie

Proces dat instaat voor de transcriptie en de vertaling van de informatie in een gen om een bepaald kenmerk te produceren.

Genitale organen

Geslachtsorganen. De genitale organen worden ook genitaliën genoemd.

Genito-urinair stelsel

Term die gebruikt wordt om de organen van het reproductieve systeem en het urinaire stelsel aan te duiden. Het genito-urinaire stelsel wordt eveneens het urogenitale stelsel genoemd.

Gentherapie

Behandeling die een verandering van een gen met zich meebrengt. De genen die verantwoordelijk zijn voor een ziekte worden hersteld of een defect gen wordt vervangen door een normaal gen om het lichaam te helpen bij het bestrijden van verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Bij gentherapie gebruikt men virussen of liposomen om het herstelde gen of het normale gen naar de doelcellen te vervoeren.

Geobserveerde overleving

Percentage van mensen met een bepaalde ziekte die op een bepaald moment na hun diagnose nog steeds in leven zijn. De geobserveerde overleving houdt geen rekening met de oorzaken van het overlijden. Een geobserveerd overlevingspercentage van 70 % na 5 jaar bijvoorbeeld betekent dat een persoon gemiddeld 7 kansen op 10 heeft om 5 jaar na zijn diagnose nog in leven te zijn. Mensen die niet meer in leven zijn, kunnen gestorven zijn aan kanker of een andere ziekte.

Gepersonaliseerde geneeskunde

Therapeutische benadering waarbij men een beroep doet op specifieke informatie over de genen, de levensstijl of de omgeving van een persoon om de ziekte op de meest efficiënte manier voor deze persoon te voorkomen, te diagnosticeren en te behandelen.

Gerandomiseerd

Volledig willekeurig bepaald. De deelnemers aan een gerandomiseerde klinische proef bijvoorbeeld worden willekeurig toegewezen aan de controlegroep (die mensen die niet onderworpen worden aan de nieuwe studiemethode om de ziekte te voorkomen, op te sporen, te behandelen of te controleren) of aan de experimentele groep (die mensen die wel onderworpen worden aan de nieuwe studiemethode om de ziekte te voorkomen, op te sporen, te behandelen of te controleren). De term randomisatie heeft betrekking op het proces waarbij de deelnemers willekeurig toegewezen worden aan de controle- of experimentele groep.

Gerichte behandeling

Behandeling die erin bestaat geneesmiddelen of andere stoffen te gebruiken om welbepaalde moleculen (doorgaans proteïnen) aan te vallen die verantwoordelijk zijn voor de groei van de kankercellen en waarbij de schade aan normale cellen steeds beperkt wordt.

Germinale cel (of kiemcel)

Reproductieve cel (of voortplantingscel, spermatozoïde (of zaadcel) bij de man en ovum (of eicel) bij de vrouw).

Geschiktheidscriterium

Factor die bepaalt of een persoon geschikt is voor een klinische proef of die bepaalt of hij voldoet aan de eisen met het oog op deelname. De geschiktheidscriteria zorgen ervoor dat alle deelnemers aan een klinische proef gelijkaardige karakteristieken hebben, zoals het geslacht, de leeftijd, het type van kanker en zijn stadium, de algemene gezondheidstoestand en de vroeger toegediende behandeling. Dankzij deze criteria is het mogelijk om zich ervan te vergewissen dat de resultaten van de studie wetenschappelijk geldig zijn. Zie ook inclusiecriterium en exclusiecriterium.

Gestationele trofoblastziekte

Zeldzame tumor die zich ontwikkelt in de uterus (of de baarmoeder) vanuit de weefsels die zich ontwikkelen in de placenta (of de moederkoek) tijdens de zwangerschap. De goedaardige (benigne) vorm van de ziekte wordt blaasmola (of druifmola, mola hydatidosa, molaire zwangerschap of molazwangerschap) genoemd. De meest zeldzame vorm die kwaadaardig (maligne) is, wordt choriocarcinoom genoemd. Deze ziekte wordt ook gestationele trofoblastische neoplasie of gestationele trofoblasttumor genoemd.

Gezondheidswijsheid

Bekwaamheid van een persoon om informatie met betrekking tot de gezondheid te vinden, te begrijpen, te toetsen, te gebruiken en te communiceren. Gezondheidswijsheid omvat bijvoorbeeld de bekwaamheid van een zorgdeskundige om informatie met betrekking tot de gezondheid te communiceren alsook de bekwaamheid van een persoon om voedingsetiketten te lezen, voorschriften te interpreteren en richtlijnen i.v.m. zelfzorg op te volgen.

Gistinfectie

Schimmelinfectie die zich kan voordoen in een van de slijmvliezen van het lichaam, waaronder de slijmvliezen die de binnenzijde van de mond, de slokdarm en de schede (of de vagina) bedekken. Een gistinfectie kan een bijwerking zijn van chemotherapie. Deze infectie wordt ook candidose genoemd. Wanneer ze het mondslijmvlies aantast, wordt ze ook spruw genoemd.

Glandulaire cel (of kliercel)

Gespecialiseerde cel die stoffen (zoals mucus (of slijm), hormonen en smeermiddelen) afscheidt in het lichaam.

Gleasonscore

Systeem dat gebruikt wordt om de graad van de prostaatkanker te beschrijven door zich te baseren op het uiterlijk en het gedrag van de kankercellen onder de microscoop. Wanneer ze onder de microscoop bestudeerd worden, kunnen de prostaatkankercellen geclassificeerd worden volgens een beoordelingsschaal (graden gaande van 1 tot 5). De patholoog onderzoekt een monster van prostaatweefsel en identificeert de twee meestvoorkomende graden in het monster. Hij telt vervolgens de twee scores op om de gleasonscore te bekomen. Volgens de gleasonscore wordt prostaatkanker geclassificeerd volgens 1 van de 3 risicocategorieën (laaggradig, intermediaire graad en hooggradig). De gleasonscore wordt ook gleasonclassificatie of gleasonschaal genoemd.

Gliacel

Gespecialiseerde cel met als functie de zenuwcellen (of de neuronen) van het centrale zenuwstelsel (CZS), met inbegrip van de hersenen en het ruggenmerg, te omringen, te ondersteunen en te isoleren. De belangrijkste types van gliacellen zijn oligodendrocyten, astrocyten, microgliacellen en ependymocyten. Gliacellen worden ook neurogliacellen genoemd.

Glioom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de gliacellen (cellen die de neuronen omringen, ondersteunen en isoleren) die aanwezig zijn in het centrale zenuwstelsel (CZS), waaronder de hersenen en het ruggenmerg. De 3 grote types van gliomen zijn het astrocytoom, het ependymoom en het oligodendroglioom. Er bestaan ook gliale mengtumoren (tumoren bestaande uit 2 verschillende types van gliacellen). Het glioom wordt ook gliale tumor genoemd.

Globulaire telling (of bloedtelling)

Zie compleet bloedbeeld (CBC).

Glucagon

Hormoon dat het glucosegehalte (of het suikergehalte) in het bloed doet stijgen. Glucagon wordt geproduceerd door de cellen van de pancreaseilandjes. Dit hormoon kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Goedaardig

Benigne of wat geen kanker is.

Gonade (of geslachtsklier)

Orgaan dat de germinale cellen (of de kiemcellen) produceert. Bij de man is de gonade de testikel (of de teelbal) die de spermatozoïden (of de zaadcellen) produceert. Bij de vrouw is de gonade het ovarium (of de eierstok) die de ova (of de eicellen) produceert.

Gonadotrofine

Alle hormonen die de groei en de werking van de gonaden (testikels (of teelballen) bij de man en ovaria (of eierstokken) bij de vrouw) stimuleren. Gonadotrofines worden uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel).

Graad

Beschrijving van een tumor die aangeeft in welke mate de kankercellen verschillen van de normale cellen wat betreft het uiterlijk (differentiatie), aan welke snelheid ze zich ontwikkelen en zich splitsen, en of ze de neiging hebben tot uitzaaiing. De graden zijn opgesteld op basis van verschillende histologische classificatiesystemen die gebruikt worden voor specifieke kankers. Sommige types van kanker worden echter niet vastgesteld op basis van een bepaald histologisch classificatiesysteem. De methode die erin bestaat de tumoren te onderzoeken en te classificeren op basis van het uiterlijk en het gedrag van de kankercellen die onderzocht worden onder de microscoop wordt de histologische classificatie genoemd.

Granulair leukocyt

Zie granulocyt.

Granulaire leukemie

Zie myeloïde leukemie.

Granulocyt

Type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden. De 3 types van granulocyten zijn de neutrofielen, de eosinofielen en de basofielen. Granulocyten worden ook granulaire leukocyten of polymorfonucleaire leukocyten (PMN) genoemd.

Granulocyt- en macrofaagkoloniestimulerende factor (GM-KSF)

Stof die het beenmerg aanzet tot de productie van witte bloedlichaampjes (voornamelijk granulocyten en macrofagen). Deze witte bloedlichaampjes helpen het lichaam om bacteriën, virussen en verschillende types van schimmel te bestrijden. GM-KSF is een cytokine die van nature aanwezig is in het lichaam. Deze cytokine kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. GM-KSF is een type van biologische therapie dat gebruikt wordt in de behandeling van kanker om het immuunsysteem te stimuleren. Het kan eveneens toegediend worden na chemotherapie om het aantal witte bloedlichaampjes te verhogen en om de risico's op infectie te verminderen.

Granulocytkoloniestimulerende factor (G-KSF)

Stof die het beenmerg aanzet tot de productie van granulocyten (type van wit bloedlichaampje). Granulocyten helpen het lichaam om bacteriën, virussen en verschillende types van schimmel te bestrijden. G-KSF is een cytokine die van nature aanwezig is in het lichaam. Deze cytokine kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. G-KSF is een type van biologische therapie dat gebruikt wordt in de behandeling van kanker om zowel de risico's op infectie als de noodzaak om antibiotica toe te dienen te verminderen.

Granulocytopenie

Vermindering van het aantal granulocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om infecties te bestrijden). Granulocytopenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Het kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Granulosacel

Gespecialiseerde cel van het ovarium (of de eierstok) die de beschermende buitenlaag van het ovum (of de eicel) in ontwikkeling vormt. Granulosaceltumoren ontstaan bijna altijd in de ovaria (of de eierstokken), maar kunnen zich in zeer zeldzame gevallen ook in de testikels (of de teelballen) ontwikkelen.

Gray (Gy)

Metrische eenheid om de geabsorbeerde stralingsdosis te meten. Eén gray (Gy) is gelijk aan één joule (J) geabsorbeerde energie door één kilogram materie (1 J/kg). Eén gray (Gy) komt overeen met 100 centigray (cGy). Men kan de radiotherapiedosissen beschrijven aan de hand van het aantal gray dat men moet toedienen tijdens iedere behandeling.

Groeifactor

Stof die de groei, de deling en de overleving van de cellen regelt. Groeifactoren zijn van nature aanwezig in het lichaam. Ze kunnen eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Groeifactoren worden gebruikt in de biologische therapie.

Grootcellig carcinoom

Zeldzaam type van niet-kleincellige longkanker dat zich karakteriseert door de aanwezigheid van abnormaal grote cellen.

Halveringstijd

  1. Tijd die nodig is om de helft van de totale hoeveelheid van een stof of geneesmiddel uit het lichaam te verwijderen.
  2. Tijd die nodig is voor een radioactieve stof om de helft van haar radioactiviteit te verliezen door afbraak.
Hamartoom

Goedaardige (benigne) weefselafwijking die lijkt op een tumor en die veroorzaakt wordt door een overmatige groei van normale cellen.

Hand-voetsyndroom

Syndroom dat pijn, kriebelingen, verkleumdheid, roodhuid en desquamatie (of afschilfering) van de handen en voeten omvat. Dit syndroom is een bijwerking van sommige chemotherapeutische stoffen. Dit syndroom wordt ook palmoplantaire erythrodysesthesie genoemd.

Haploïde

Dat slechts één exemplaar bevat van een paar chromosomen. Bij de mens zijn de spermatozoïden (of de zaadcellen) en de ova (of de eicellen) haploïde. Zij hebben 23 chromosomen. Vergelijken met diploïde.

Helicobacter pylori (H. pylori)

Type van bacterie dat een inflammatie (of een ontsteking) en zweren aan de maag en de dunne darm veroorzaakt. Een infectie met H. pylori wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van maagkanker.

Hemangio-endothelioom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bloedvaten. Het hemangio-endothelioom ontwikkelt zich meestal in de huid, de longen, de lever (epithelioïd hemangio-endothelioom of EHE), de milt of de lymfeklieren.

Hemangiopericytoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de cellen die de wanden van de capillairen (of de haarvaten, de kleinste bloedvaten) vormen.

Hematemese

Bloedbraking (of bloedspuwing).

Hemato-encephalonbarrière (of bloed-hersenbarrière)

Beschermend netwerk van bloedvaten en cellen die het bloed filteren dat naar de hersenen gaat. De hemato-encephalonbarrière verhindert sommige stoffen (zoals antikankergeneesmiddelen) om naar de hersenen te gaan.

Hematocriet

Hoeveelheid (in volume) rode bloedlichaampjes die aanwezig is in een bloedmonster. Hematocriet is een meting van zowel het aantal als de grootte van de rode bloedlichaampjes die aanwezig zijn in een bloedmonster. Een hematocriet van 25 % bijvoorbeeld betekent dat er 25 ml aan rode bloedlichaampjes in een bloedmonster van 100 ml zit.

Hematologie

Studie en behandeling van het bloed, de weefsels en de organen die het bloed produceren en van bloedafwijkingen.

Hematologisch

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het bloed of de bloedcellen.

Hematoom (of bloeduitstorting)

Ophoping van bloed buiten een bloedvat. Hematomen kunnen zich ontwikkelen in een orgaan, een weefsel of een ruimte in het lichaam. Het wordt doorgaans veroorzaakt door een breuk in de wand van een bloedvat.

Hematopoëse

Vorming en ontwikkeling van nieuwe bloedcellen. Het bijvoeglijke naamwoord hematopoëtisch betekent met betrekking tot de hematopoëse. Een hematopoëtische stamcel bijvoorbeeld is een niet-gespecialiseerde cel die zich kan omvormen tot eender welk type van bloedcel. Hematopoëse wordt ook hemopoëse genoemd.

Hematopoëtische groeifactor

Zie koloniestimulerende factor.

Hematurie

Aanwezigheid van bloed in de urine.

Hemilaryngectomie

Chirurgische ingreep waarbij de helft van de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) verwijderd wordt. Zelfs wanneer iemand een hemilaryngectomie onderging, is de persoon in kwestie nog steeds in staat om te praten, aangezien slechts een deel van de larynx en een stemband, of een deel van de stemband, verwijderd werd. Hemilaryngectomie is een type van gedeeltelijke laryngectomie.

Hemoglobine

Proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes, die zuurstof naar de weefsels vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft.

Hemoptoë (of hemoptyse, bloedhoest)

Aanwezigheid van bloed in de expectoraties (opgehoeste slijmen/fluimen) van de trachea (of de luchtpijp), de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, brede buizen, of luchtwegen, die de lucht doorlaten naar en van de longen) of de longen.

Hemorragie

Bloeding of overvloedig bloedverlies. Een hemorragie kan inwendig of uitwendig optreden.

Hepatitis

Inflammatie (of ontsteking) van de lever. De symptomen omvatten geelzucht, koorts, een opgezette lever, pijn in de buik en donkere urine. Hepatitis kan veroorzaakt worden door verschillende virussen of toxines, met inbegrip van 5 verschillende types van hepatitisvirussen (A, B, C, D en E). De infectie die veroorzaakt wordt door hepatitis B- of C-virussen wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van leverkanker.

Hepatoblastoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de lever. Hepatoblastomen ontwikkelen zich bij zuigelingen en jonge kinderen, meestal van het mannelijke geslacht.

Hepatocellulair carcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de lever. Het is de meestvoorkomende leverkanker. Het hepatocellulaire carcinoom is een type van adenocarcinoom. Het hepatocellulaire carcinoom wordt ook kwaadaardig hepatoom genoemd.

Herpes-simplexvirus (HSV)

Type van herpesvirus dat pijnlijke blaasjes of huidletsels veroorzaakt. Er bestaan 2 types van herpes-simplexvirussen. Het herpes-simplexvirus type 1 (HSV-1) dat koortslip (of labiale herpes) en koortsblaasjes veroorzaakt in en rond de mond, en het herpes-simplexvirus type 2 (HSV-2) dat verantwoordelijk is voor genitale herpes. Deze virussen worden ook humane herpesvirussen 1 (HHV-1) en humane herpesvirussen 2 (HHV-2) genoemd.

Herpesvirus

Groep van virussen die verantwoordelijk zijn voor verschillende ziekten en aandoeningen. Er bestaan 8 verschillende types van herpesvirussen, met inbegrip van het herpes-simplexvirus (dat koortslip (of labiale herpes) en genitale herpes veroorzaakt), het varicella-zostervirus (dat varicella (of waterpokken) en zona (of gordelroos) veroorzaakt), het epstein-barrvirus (dat mononucleose veroorzaakt), het cytomegalovirus en het kaposisarcoomgeassocieerd herpesvirus (KSHV).

Hersenen

Grootste gedeelte van het encephalon dat verschillende gebieden omvat die de spierfunctie, het denken, het spreken, de emoties en het leren controleren. De hersenen zijn verdeeld in 2 delen, ofwel de hemisferen, die d.m.v. een brug van zenuwvezels (de hersenbalk) met elkaar verbonden zijn.

Hersenstam

Deel van het encephalon in de vorm van een stam dat verbonden is met het ruggenmerg. Hij regelt de basisfuncties van het lichaam, zoals de respiratie (of de ademhaling), de honger, de hartfrequentie, de arteriële druk (of de bloeddruk) en het bewustzijn. De 3 gebieden van de hersenstam zijn het mesencefalon, de pons (of de brug van Varol) en het verlengde merg.

Hersenvlies

Een van de membranen die het encephalon en het ruggenmerg bedekken en beschermen. De 3 lagen van de hersenvliezen zijn het harde hersenvlies (of dura mater), het spinnenwebvlies (of arachnoides) en het zachte hersenvlies (of pia mater). De term leptomeninx heeft betrekking op het geheel dat gevormd wordt door het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies.

Herval

Het zich terug voordoen van tekenen en symptomen van een ziekte (zoals kanker) na een periode waarin de toestand van de patiënt verbeterde of waarin hij volledig herstelde.

Histocompatibiliteitsantigen (HLA)

Proteïne die zich aan het oppervlak van alle cellen bevindt, waaronder de witte bloedlichaampjes (leukocyten) en de bloedplaatjes, en die een rol speelt in de reactie van het immuunsysteem op vreemde stoffen. De HLA's deelt men in volgens een systeem dat vergelijkbaar is met het systeem dat gebruikt wordt voor de rode bloedlichaampjes (A, B, O of AB). De HLA-typering vindt plaats vóór een stamcel- of orgaantransplantatie om zich ervan te vergewissen dat de weefsels van de donor compatibel zijn met de weefsels van de recipiënt. Men noemt ze ook humane leukocytenantigenen.

Histologie (of weefselleer)

Studie van de structuur en de vorm van de cellen en de weefsels aan de hand van een microscoop.

Hiv

Zie humaan immunodeficiëntievirus (hiv).

Hodgkin-reed-sternbergcel (HRS)

Type van cel dat aanwezig is in de weefsels die aangetast zijn door het hodgkinlymfoom. Het gaat om abnormale B-cellen (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden) die het uiterlijk van zeer grote cellen aannemen met een of meerdere prominente kernen.

Hodgkinlymfoom

Type van lymfoom (kanker die ontstaat in de immuuncellen van het lymfestelsel) dat gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van hodgkin-reed-sternbergcellen (HRS-cellen, dikke abnormale cellen die men terugvindt bij mensen met een hodgkinlymfoom). Het hodgkinlymfoom wordt ook de hodgkinziekte genoemd.

Hogeresolutieanoscopie (HRA)

Ingreep waarbij men gebruik maakt van een colposcoop (vergroottoestel voorzien van een lampje) om de anus te onderzoeken. Men kan cellen of weefsels verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. De HRA wordt ook de anale colposcopie genoemd.

Homolateraal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op dezelfde zijde van het lichaam of wat deze zijde treft. Vergelijken met contralateraal.

Hoofdonderzoeker

Persoon, doorgaans een arts, die een klinische proef of een onderzoeksstudie leidt. De hoofdonderzoeker heeft doorgaans als functie de subsidieaanvraag op te stellen en in te dienen, het protocol (gedetailleerd plan van de klinische proef of de onderzoeksstudie) voor te bereiden en het onderzoeksteam te coördineren.

Hooggradig

Uitdrukking die duidt op alles wat betrekking heeft op kankercellen die niet lijken op normale cellen of die zich anders gedragen (niet-gedifferentieerd) en op tumoren die de neiging hebben om zich snel te ontwikkelen en te verspreiden.

Hormoon

Stof die bepaalde functies van het lichaam regelt, zoals het metabolisme, de groei en de reproductie (of de voortplanting). Natuurlijke hormonen worden geproduceerd door de klieren. Kunstmatige of synthetische hormonen kunnen in het laboratorium geproduceerd worden.

Hormoonreceptor

Proteïne aan het oppervlak van een cel of in een cel die zich hecht aan een bepaald hormoon, wat verschillende veranderingen in de cel kan teweegbrengen. Bij bepaalde types van kanker voert men een laboratoriumtest uit om te bepalen of de kankercellen bepaalde hormoonreceptoren bezitten (deze test wordt de analyse van de hormoonreceptorstatus genoemd). Als de kankercellen receptoren bezitten, spreekt men van positieve receptoren (+). Als de kankercellen geen receptoren bezitten, spreekt men van negatieve receptoren (+).

Hormoonsubstitutietherapie (HST)

Behandeling die erin bestaat de vrouwelijke geslachtshormonen (oestrogeen, progesteron, of beide) te vervangen wanneer ze niet meer geproduceerd worden door de ovaria (of de eierstokken). HVT kan toegediend worden aan postmenopauzale vrouwen. Hormoonsubstitutietherapie wordt ook hormoonvervangingstherapie (HVT), hormoonvervangende therapie (HVT) of menopauzale hormoontherapie genoemd.

Hormoontherapie

Behandeling die erin bestaat hormonen toe te voegen of te verwijderen, of om het effect ervan tegen te gaan. Hormoontherapie wordt gebruikt om de groei van de kankercellen, die van hormonen afhangen om te groeien, af te remmen of te stoppen. Bij hormoontherapie doet men een beroep op geneesmiddelen, chirurgie of radiotherapie om het hormoongehalte te wijzigen. Hormoontherapie wordt ook hormonale therapie, hormonale behandeling of endocriene behandeling genoemd.

HPV

Zie humaan papillomavirus (HPV).

Humaan choriongonadotrofine (HCG)

Proteïne die in normale omstandigheden geproduceerd wordt door de placenta (of de moederkoek) tijdens de zwangerschap en die doorgaans niet aanwezig is in het bloed van een niet-zwangere vrouw in goede gezondheid of van een man in goede gezondheid. Tijdens een zwangerschapstest onderzoekt men vaak de aanwezigheid van HCG. HCG kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit hormoon is het mogelijk om de aanwezigheid van een choriocarcinoom te onderzoeken of om te kijken hoe iemand met testikelkanker of gestationele trofoblastziekte reageert op de behandeling ervan.

Humaan immunodeficiëntievirus (hiv)

Type van virus dat aids veroorzaakt.

Humaan papillomavirus (HPV)

Type van virus dat een abnormale groei van weefsels (wratten) en andere veranderingen in de cellen met zich meebrengt. Er bestaan meer dan 100 types van HPV. Het merendeel van de HPV-types veroorzaakt goedaardige wratten op de handen, de vingers, de voeten en zelfs het gezicht. Bepaalde types van HPV zijn verantwoordelijk voor genitale wratten, worden in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van baarmoederhalskanker en kunnen een rol spelen in de verschijning van bepaalde kankers, zoals anus-, vagina-, vulva-, penis- en orofarynxkanker.

Humaan T-lymfotroopvirus 1 / humaan T-celleukemievirus type 1 (HTLV-1)

Type van virus dat de T-cellen (type van wit bloedlichaampje dat de immuunreactie helpt te controleren, infecties helpt te bestrijden en abnormale cellen helpt te vernietigen) besmet en dat bepaalde types van leukemie of lymfomen kan veroorzaken. Een infectie van het HTLV-1 verhoogt het risico op de ontwikkeling van een zeldzaam type van kanker, namelijk volwassen T-cellymfoom of -leukemie (ATL/L). Het ATL/L kan zich voordoen als een type van volwassen T-celleukemie of als een type van non-hodgkinlymfoom. Dit type van virus wordt ook het humane T-lymfotroopvirus type 1 genoemd. varicella-zostervirus. Type van herpesvirus dat varicella (of waterpokken, een zeer besmettelijke ziekte die huidletsels vergelijkbaar met blaasjes, jeuk, vermoeidheid en koorts met zich meebrengt) en zona (of gordelroos, een reactivering van het virus die pijnlijke huidletsels vergelijkbaar met blaasjes met zich meebrengt, doorgaans aan één zijde van het lichaam) veroorzaakt.

Hydrocefalie (of hersenwaterzucht)

Abnormale ophoping van cerebrospinale vloeistof (CSV) (of hersenvocht) in de hersenventrikels (of de hersenkamers, holtes gevuld met vloeistof).

Hyperalimentatie

Toediening van extra voedingsstoffen. Hyperalimentatie kan uitgevoerd worden d.m.v. een voedingssonde (enterale voeding) of via intraveneuze injectie (parenterale voeding).

Hyperfractionering

Methode die erin bestaat 2 of 3 keer per dag kleinere radiotherapie dosissen toe te dienen (in plaats van één enkele dosis) om de persoon in staat te stellen de hogere globale stralingsdosis te verdragen. Hyperfractionering wordt ook hypergefractioneerde radiotherapie genoemd.

Hyperplasie

Abnormale toename van het aantal cellen van een weefsel of een orgaan. Hyperplasie kan een vergroting van een weefsel of een orgaan veroorzaken. Het is niet kwaadaardig, maar kan het in sommige gevallen wel worden. Vergelijken met hypertrofie.

Hypertrofie

Overmatige verdikking of groei van een weefsel of een orgaan die eerder veroorzaakt wordt door een vergroting van de cellen waaruit het bestaat dan door een toename van het aantal van deze cellen. Vergelijken met hyperplasie.

Hypofarynx

Onderste gedeelte van de farynx (of de keelholte) dat verbonden is aan de slokdarm. De hypofarynx wordt ook de laryngofarynx genoemd.

Hypofyse

Belangrijkste klier van het endocriene systeem aan de basis van het encephalon die hormonen produceert om andere klieren en talrijke functies van het lichaam, waaronder de groei, te controleren. De hypofyse wordt ook het hersenaanhangsel genoemd.

Hypothalamus

Deel van het encephalon onder de thalamus dat de productie van hormonen, de waterhuishouding, de lichaamstemperatuur en andere activiteiten met betrekking tot het metabolisme controleert.

Hysterectomie (of baarmoederextirpatie)

Chirurgische ingreep waarbij de uterus (of de baarmoeder) verwijderd wordt. Het gebeurt dat men ook de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) verwijdert. Tijdens een hysterectomie kunnen ook andere structuren verwijderd worden, met inbegrip van de ovaria (of de eierstokken, ovariëctomie). De verschillende types van hysterectomie omvatten de gedeeltelijke hysterectomie, de totale hysterectomie en de radicale hysterectomie. Een hysterectomie kan uitgevoerd worden via de schede (of de vagina, de vaginale hysterectomie) of het abdomen (of de buik, de abdominale hysterectomie).

Hysteroscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de uterus (of de baarmoeder) en de trompetten van Fallopius te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op hysteroscopie om poliepen, uterusfibromen (of baarmoederfibromen) of tumoren te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een hysteroscoop genoemd.

Iatrogeen

Veroorzaakt door het optreden van een zorgdeskundige of door een door hem voorgeschreven behandeling. De term iatrogeen verwijst doorgaans naar een onvoorzien en ongewenst effect van een behandeling, zoals een infectie of een andere complicatie. Men kan ook iatrogenisch zeggen.

Idiopathische trombopenische purpura

Ziekte waarbij de autoantilichamen (of autoantistoffen) de bloedplaatjes (bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de coagulatie (of de stolling)) aanvallen en vernietigen. De tekenen en symptomen omvatten een subcutane bloeding (die paarsachtige bloedplaatjes veroorzaakt, ofwel purpura) of een bloeding aan de neus, de mond, het spijsverteringskanaal of de urinewegen. Deze ziekte wordt ook immune trombopenische purpura (ITP) genoemd.

Idiotype

Deel van een antilichaam (of antistof) dat gebruikt wordt om het specifieke antigen te herkennen dat het antilichaam dient te bestrijden.

Ileostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand en deze te verbinden met ileum (of de kronkeldarm). Dankzij een ileostomie kan een nieuwe uitgang gemaakt worden voor de fecaliën nadat men het colon (of de karteldarm), het rectum (of de endeldarm) en een deel van de dunne darm verwijderd heeft.

Ileum (of de kronkeldarm)

Laatste gedeelte van de dunne darm dat bijna volledig verteerde voedingsmiddelen ontvangt van het jejunum, dat het merendeel van de voedings- en vetstoffen opneemt en dat het verteerde voedsel naar de dikke darm afvoert.

Immunoglobuline

Proteïne in het bloed die actief is als antilichaam (of antistof) om infecties te bestrijden. Immunoglobulines worden geproduceerd door de witte bloedlichaampjes en vormen een belangrijk deel van het immuunsysteem. Ze worden ook gammaglobulines of lg genoemd.

Immunologie

Studie van het immuunsysteem, met inbegrip van de structuur, de functie en de stoornissen van dit systeem.

Immunosuppressie

Vermindering of verlies van de bekwaamheid van het immuunsysteem om infecties of ziekten te bestrijden. Immunosuppressie kan veroorzaakt worden door ziekten, zoals aids of lymfomen. Dit kan ook een bijwerking zijn van bepaalde chemotherapeutische stoffen. Artsen kunnen eveneens bewust immunosuppressie uitlokken vóór een orgaan- of stamceltransplantatie om afstoting te voorkomen. Deze aandoening wordt eveneens immunodepressie genoemd.

Immunotherapie

Behandeling met natuurlijke of synthetische stoffen die het immuunsysteem stimuleren en versterken. Immunotherapie is een type van biologische therapie.

Immunotypering

Techniek die gebruikt wordt om cellen te identificeren door zich te baseren op het type van antilichaam (of antistof) dat zich hecht aan de antigenen die aanwezig zijn aan het oppervlak van de immuuncellen.

Immuunreactie

Reactie van het immuunsysteem om zich te verdedigen tegen vreemde stoffen die aanwezig zijn in het lichaam.

Immuunsysteem

Complex netwerk van cellen en organen met als functie het lichaam te beschermen tegen infecties, ziekten en vreemde stoffen.

Implantaatbehandeling

Zie curietherapie.

Implantaatbehandeling met radioactieve korrels

Zie curietherapie.

Impotentie

Zie erectiele disfunctie of erectiestoornis.

In situ

  1. Dat zich voordoet op de normale of natuurlijke plek.
  2. Dat niet verder reikt dan zijn oorspronkelijke plaats of positie.
Zie ook carcinoom in situ.

In vitro

Dat zich voordoet buiten het lichaam in een kunstmatige omgeving (zoals in een laboratorium). In vitro is een Latijnse uitdrukking die in glas betekent (zoals in een proefbuisje). In-vitrofertilisatie bijvoorbeeld is een ingreep die erin bestaat een ovum (of een eicel) te fertiliseren (of te bevruchten) met sperma om een embryo te vormen buiten het lichaam. Vergelijken met in vivo.

In vivo

Dat zich voordoet in een levend organisme (zoals het lichaam). Vergelijken met in vitro.

Incidentie

Totaal aantal van nieuwe gevallen van een ziekte die vastgesteld worden bij een bepaalde populatie tijdens een welbepaalde periode. Incidentie wordt doorgaans weergegeven door het aantal nieuwe gevallen per 100 000 mensen per jaar.

Incisiebiopsie

Type van biopsie dat erin bestaat enkel een klein monster van de tumor of het abnormale weefsel af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop.

Inclusiecriterium

Voorwaarde of factor die ervoor zorgt dat een persoon kan deelnemen aan een klinische proef en dat hij geschikt is om eraan deel te nemen. De inclusiecriteria worden vaak opgesomd in de lijst van geschiktheidscriteria voor een klinische proef. Vergelijken met exclusiecriterium.

Incontinentie

Onbekwaamheid om de ontlasting en de urinelozing onder controle te houden.

Indolent

  1. Dat inactief is of dat traag zich traag ontwikkelt en verspreidt.
  2. Dat weinig of helemaal geen pijn veroorzaakt.

Inductiebehandeling

De eerste van een reeks behandelingen. De behandeling die volgt op een inductiebehandeling kan een meer intense versie zijn van het eerste type van behandeling of kan een ander type van behandeling zijn.

Infectie

Overwoekering van het lichaam door micro-organismen (zoals virussen, bacteriën, gisten of schimmels) die zich vermenigvuldigen en zo een ziekte veroorzaken. De symptomen hangen af van de plaats waar de infectie zich voordoet in het lichaam en kunnen koorts, inflammatie (of ontsteking) en andere problemen omvatten.

Infertiliteit (of onvruchtbaarheid)

Onbekwaamheid om kinderen te verwekken. Infertiliteit kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van radiotherapie en chemotherapie. Infertiliteit wordt soms ook steriliteit genoemd.

Infiltrerend

Wat betrekking heeft op een ziekte (zoals kanker) die de omliggende weefsels overwoekert en die zich heeft uitgebreid buiten de weefsels waar ze is ontstaan. De term overwoekerend is een synoniem van het woord infiltrerend.

Inflammatie (of ontsteking)

Beschermingsreactie van het lichaam als antwoord op een verwonding of een infectie die zich voordoet met de volgende symptomen: roodheid, zwelling, pijn en warm gevoel in het getroffen gebied.

Injectie

Methode om vloeistoffen of geneesmiddelen in het lichaam toe te dienen m.b.v. een spuit en een naald. Een injectie kan op verschillende manieren uitgevoerd worden: subcutaan (onderhuids), intramusculair (in een spier), intraveneus (in een ader), intra-arterieel (in een arterie (of een slagader)) of intrathecaal (in een ruimte die gevuld is met vloeistof rond de hersenen en het ruggenmerg). Een injectie wordt doorgaans spuit, inspuiting of prik genoemd.

Injectiekamer

Speciaal apparaat dat onder de huid wordt aangebracht en dat met een grote ader verbonden wordt d.m.v. een katheter (flexibele buis). Dankzij een injectiekamer heeft men makkelijk toegang tot de ader en kan men op die manier meermaals bloed afnemen of geneesmiddelen toedienen zonder de patiënt opnieuw te moeten prikken.

Inoperabel

Term die verwijst naar een ziekte of een tumor die niet behandeld kan worden d.m.v. chirurgie.

Insuline

Hormoon dat het glucosegehalte (of het suikergehalte) in het bloed doet dalen. Insuline wordt geproduceerd door de cellen van de pancreaseilandjes. Dit hormoon kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Intensiveringsbehandeling

Zie consolidatiebehandeling.

Interferon

Stof die natuurlijk geproduceerd wordt door het lichaam, die het immuunsysteem stimuleert en die de capaciteit van virussen om zich voort te planten vermindert. Interferonen zijn een type van cytokine. Kunstmatig of synthetisch interferon kan gebruikt worden als biologische responsmodificator om de deling van de kankercellen te verstoren en de groei van de tumor af te remmen

Interleukine

Groep van natuurlijke stoffen die lijken op hormonen en die geproduceerd worden door de witte bloedlichaampjes (ze helpen het lichaam om infecties en ziekten te bestrijden). Interleukinen zijn een type van cytokine. Ze zijn actief als boodschappers om het immuunsysteem te regelen en te stimuleren. Kunstmatige of synthetische interleukine kan gebruikt worden als een type van biologische responsmodificator om het immuunsysteem aan te zetten om de kanker te bestrijden.

International Staging System (ISS)

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van een multipel myeloom te beschrijven. De 3 stadia van het ISS (internationaal stadiëringssysteem) zijn gebaseerd op de bepaling van het gehalte aan albumine (belangrijkste proteïne die aanwezig is in het plasma en die helpt om het bloedvolume op peil te houden) en aan bèta-2-microglobuline (proteïne die aanwezig is aan het oppervlak van de cellen en die een rol speelt in de immuunreactie) in het bloed.

Interne radiotherapie met niet-ingekapselde bron

Zie systemische radiotherapie.

Interne radiotherapie (of inwendige radiotherapie)

Zie curietherapie.

Interstitieel

Term die duidt op de binnenzijde van een weefsel of tussen 2 weefseldelen die kort bij elkaar liggen.

Intra-arterieel

In een arterie (of een slagader, bloedvat dat het bloed van het hart naar de weefsels en de organen vervoert).

Intracavitair

Term die duidt op de binnenzijde van een holte of een ruimte in het lichaam, zoals de binnenzijde van de uterus (of de baarmoeder) of de schede (of de vagina, het geboortekanaal).

Intramedullair

In of in het midden van een orgaan. De term intramedullair verwijst meestal naar alles wat betrekking heeft op de binnenzijde van de botten, het ruggenmerg of het verlengde merg (onderste gedeelte van de hersenstam).

Intramusculair (IM)

In een spier. Men geeft bijvoorbeeld een intramusculaire injectie door een naald in een spier te steken.

Intraoculair

In de oogbol.

Intraperitoneale chemotherapie

Behandeling die erin bestaat antikankergeneesmiddelen rechtstreeks in het abdomen (of de buik) toe te dienen m.b.v. een kleine flexibele katheter.

Intrathecaal

In de ruimte die gevuld is met vloeistof rond de hersenen en het ruggenmerg. Bij een intrathecale chemotherapie bijvoorbeeld worden antikankergeneesmiddelen rechtstreeks in een ruimte geïnjecteerd die gevuld is met vloeistof rond de hersenen en het ruggenmerg.

Intravasatie

Verplaatsing of binnendringing van cellen of van een andere materie (zoals pus (of etter)) afkomstig van de weefsels in een bloedvat of een lymfevat. Vergelijken met extravasatie.

Intraveneus (IV)

In een ader (bloedvat dat het bloed van de weefsels en de organen van het lichaam naar het hart laat circuleren).

Intraveneuze urografie (IVU)

Ingreep waarbij men röntgenfoto's maakt van de nieren, de ureter en de urineblaas. Men injecteert een contrastmiddel in een ader en neemt een reeks foto's met regelmatige tussenpozen om te onderzoeken op welke manier het middel zich via de organen naar de urine begeeft. Artsen voeren een intraveneuze urografie uit om te bepalen of de nieren nog optimaal functioneren en om tumoren, stenen of verstoppingen in het urinestelsel op te sporen. De röntgenfoto die men maakt, wordt de intraveneuze pyelogram (IVP) genoemd.

Invasief

  1. Wordt gezegd van een ingreep of een instrument waarmee men door de huid geraakt of waarmee men een lichaamsholte bereikt. Binnendringend is een synoniem van invasief in dit geval.
  2. Wordt gezegd van een ziekte (zoals kanker) die zich ontwikkelt in de omliggende weefsels (infiltrerend) of die zich uitgezaaid heeft buiten de weefsels waar ze is ontstaan (overwoekerend).

Ioniserende straling

Type van straling dat voldoende energie bevat om partikels in de materie die ze doorkruist weg te slaan en om zo geladen ionen te vormen. Deze geladen ionen kunnen veranderingen aan het DNA van de cellen veroorzaken en bijgevolg de cellen beschadigen of vernietigen. Ioniserende straling is aanwezig in de atmosfeer. Ze kan ook gebruikt worden voor medische testen of behandelingen, zoals röntgenstralen of stralen die gebruikt wordt in radiotherapie.

Isoflavon

Stof die aanwezig is in bepaalde planten (zoals sojaplanten, aardnoten, bonenplanten en linzenplanten) en die lijkt op oestrogeen (fyto-oestrogeen). Isoflavonen zijn een type van fytochemische stof. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van isoflavonen in de preventie van kanker en osteoporose (verlies van botdichtheid), alsook in de verzachting van de symptomen van de menopauze (zoals opvliegers).

Isolement

  1. Praktijk die erop gericht is een persoon te isoleren of af te zonderen van anderen. Men kan een persoon bijvoorbeeld in isolement houden om hem of anderen te beschermen tegen de blootstelling aan een besmettelijke ziekte.
  2. Het gevoel geïsoleerd of alleen te zijn. Sommige mensen kunnen dit gevoel bijvoorbeeld hebben nadat ze een kankerdiagnose gekregen hebben.

IV

Zie intraveneus (IV).

Jejunostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand en deze te verbinden met het jejunum. Dankzij een jejunostomie kan een nieuwe ingang gemaakt worden in het jejunum om voedingsstoffen of geneesmiddelen toe te dienen. Via de stoma kan men een voedingssonde (jejunostomiesonde of J-sonde) inbrengen in het jejunum.

Jejunum

Het middelste gedeelte van de dunne darm dat gedeeltelijk verteerde voedingsmiddelen ontvangt van het duodenum, dat het merendeel van de voedings- en vetstoffen opneemt en dat de afvalstoffen naar het ileum afvoert.

Kanaal

Structuur in de vorm van een buis die vloeistoffen in het lichaam laat circuleren. Voorbeelden van kanalen zijn de galkanalen, de pancreaskanalen en de borstkanalen.

Kaposisarcoom

Zeldzame kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de bloedvaten en die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van licht verheven plekken op de huid, waarvan de kleur varieert van purper tot bruin. Het kaposisarcoom tast meestal de huid aan, maar kan zich ook ontwikkelen in de longen, de darmen of de slijmvliezen die de binnenzijde van de mond, de neus en de keel bekleden. Het kaposisarcoom wordt in verband gebracht met het kaposisarcoomgeassocieerd herpesvirus, of het humane herpesvirus 8 (HHV-8). Het komt vaak voor bij mensen wier immuunsysteem verzwakt is, zoals mensen met aids.

Kaposisarcoomgeassocieerd herpesvirus (KSHV)

Type van herpesvirus dat het kaposisarcoom kan veroorzaken. Dit type van virus wordt ook het humane herpesvirus 8 (HHV-8) genoemd.

Karyotype

  1. Het aantal en de structuur van de chromosomen in de kern van een cel.
  2. Een afbeelding van de chromosomen van een persoon.

Katheter

Flexibele buis die gebruikt wordt om vloeistoffen in het lichaam te brengen of uit het lichaam te verwijderen. Met een intraveneuze katheter bijvoorbeeld kan men een vloeistof in het lichaam brengen via een ader en met een urinekatheter of een urinesonde kan men de urine van de urinebuis buiten het lichaam afvoeren.

Katheter van Foley

Katheter (flexibele buis) die via de urethra (of de urinebuis) in de urineblaas aangebracht wordt om urine buiten het lichaam te kunnen lozen.

Kegelbiopsie

Type van biopsie dat erin bestaat een weefselfragment in de vorm van een kegel chirurgisch af te nemen in de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) om te onderzoeken onder de microscoop. De kegelbiopsie kan gebruikt worden om aandoeningen aan de baarmoederhals te diagnosticeren of te behandelen. Kegelbiopsie wordt ook conisatie genoemd.

Keratose

Goedaardige (benigne) verdikking van de hoornlaag op de huid, zoals een eeltknobbel. Er bestaan verschillende types van keratose. Seniele of solaire keratose kan een kanker worden.

Kern

Deel van de cel waarin de chromosomen zich bevinden die het DNA (genetische informatie) bevatten.

Killercel

Type van wit bloedlichaampje dat vreemde, geïnfecteerde of kankercellen herkent en aanvalt. Killercellen ontwikkelen zich vanuit geactiveerde T-cellen (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen). Ze maken deel uit van het immuunsysteem. Killercellen worden ook killer-T-lymfocyten, cytotoxische T-cellen of cytotoxische T-lymfocyten genoemd.

Klassieke behandeling

De op dit moment aanvaarde en veelvuldig gebruikte behandeling in het Canadese gezondheidssysteem om bepaalde ziekten (zoals kanker) te behandelen. Gezondheidsdeskundigen doen een beroep op klassieke behandelingen omdat de beste wetenschappelijke onderzoeken waarover we beschikken aangeven dat ze veilig en efficiënt zijn. De klassieke behandeling wordt ook klassieke geneeskunde of officiële geneeskunde genoemd.

Klassieke cytologie

Type van paptest waarbij men cellen van de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) verwijdert m.b.v. een borsteltje om ze vervolgens op een objectglaasje uit te strijken en te onderzoeken onder de microscoop. Klassieke cytologie wordt ook het uitstrijkje van Papanicolaou, de papanicolaoutest of het baarmoederhalsuitstrijkje genoemd. Vergelijken met vloeistofgebaseerde cytologie.

Kleincellige longkanker

Type van longkanker dat agressief is en dat gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van kleine, ronde cellen. Kleincellige longkanker wordt ook havercelcarcinoom of kleincellig carcinoom genoemd.

Klier

Orgaan of georganiseerde groep van cellen die stoffen produceert of afscheidt, zoals hormonen, speeksel, spijsverteringssappen, zweet, tranen of melk, om verschillende functies in het lichaam uit te voeren.

Klier van Troisier

Lymfeklier aan de bovenzijde van de linkse clavicula (of het sleutelbeen). Een harde en opgezette klier van Troisier kan wijzen op maag- of pancreaskanker (of alvleesklierkanker).

Klinefeltersyndroom

Erfelijke ziekte van het geslachtschromosoom waardoor mannen die ermee besmet zijn minstens één extra X-chromosoom hebben. De tekenen van de ziekte omvatten kleinere testikels (of teelballen), grotere borsten en de afwezigheid van gezichts- en lichaamsbeharing. Het syndroom van Klinefelter wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van testikelkanker (of teelbalkanker). Deze ziekte wordt ook tripel-X-syndroom genoemd.

Klinisch borstonderzoek (KBO)

Fysiek onderzoek van de borsten en de omliggende lymfeklieren dat uitgevoerd wordt door een gekwalificeerde zorgdeskundige.

Klinische proef

Onderzoeksstudie waarbij men nieuwe methoden onderzoekt die een ziekte (zoals kanker) zouden kunnen voorkomen, opsporen, behandelen of controleren dankzij de deelname van toegelaten, geïnformeerde en bereidwillige mensen. Klinische proeven verlopen in meerdere fasen, genaamd fase 0-studie, fase I-studie, fase II-studie, fase III-studie en fase IV-studie. Lopende klinische proeven waarvoor men nieuwe deelnemers aanvaardt, noemt men open-labelproeven of klinische proeven met open etiket. De proeven waarvoor men geen deelnemers meer aanvaardt, noemt men gesloten-labelproeven of klinische proeven met gesloten etiket. Klinische proeven worden ook klinische studies of klinische tests genoemd.

Klinische proef voor ondersteunende zorg

Type van klinische proef tijdens dewelke men tracht te bepalen hoe men het welzijn en de levenskwaliteit (algemeen welzijn en levensvreugde) van kankerpatiënten en -overlevenden kan verbeteren. Klinische proeven voor ondersteunende zorg worden ook levenskwaliteitsproeven genoemd.

Kobalt-60

Vorm van metaal genaamd kobalt die straling (gammastralen) uitzendt. Kobalt-60 is een type van radio-isotoop dat gebruikt wordt in de externe radiotherapie.

Koloniestimulerende factor

Stof die het beenmerg aanzet tot de productie van witte bloedlichaampjes, rode bloedlichaampjes en bloedplaatjes. Koloniestimulerende factoren zijn van nature aanwezig in het lichaam en kunnen ook in het laboratorium geproduceerd worden.Deze factor wordt ook aangeduid met het acroniem KSF of wordt ook hematopoëtische groeifactor genoemd. Zie ook granulocytkoloniestimulerende factor (G-KSF) en granulocyt- en macrofaagkoloniestimulerende factor (GM-KSF).

Koorts

Verhoging van de lichaamstemperatuur boven de normale temperatuur (deze laatste kan variëren tussen 36,3 en 37,1 °C (via orale weg)). Koorts wijst vaak op een infectie of een ziekte.

Kostmannsyndroom

Aangeboren aandoening (aanwezig vanaf de geboorte) die gekarakteriseerd wordt door een zeer laag gehalte aan neutrofielen (type van wit bloedlichaampje dat helpt om het lichaam te beschermen tegen bacteriën, virussen en schimmels). Kinderen met dit syndroom hebben frequente infecties van bacteriële aard. Het syndroom van Kostmann wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van acute myeloblastische leukemie (AML) of van stoornissen aan het beenmerg. Dit syndroom wordt ook ziekte van Kostmann, neutropenie van Kostmann, ernstige aangeboren neutropenie en infantiele erfelijke agranulocytose van Kostmann genoemd.

Kraakbeen

Type van flexibel en resistent bindweefsel dat de gewrichten bedekt en de structuur van de neus, de oren, de larynx (of het strottenhoofd) en andere delen van het lichaam vormt.

Kruisproef

Laboratoriumtest die uitgevoerd wordt om zich ervan te vergewissen dat het bloed van de donor compatibel is met het bloed van de recipiënt alvorens een bloed- of bloedproductentransfusie uit te voeren.

Krukenbergtumor

Ovariële tumor (of eierstoktumor) die veroorzaakt wordt door de verspreiding (vorming van metastasen) van een maagkanker.

Kubieke centimeter (cm³)

Metrische volume-eenheid. Een kubieke centimeter (cm³) is gelijk aan één milliliter (ml). Eén liter (l) bevat 1 000 kubieke centimeter (cm³).

Kubische cel

Type van epitheelcel in de vorm van een vierkant of een kubus. Kubische cellen zijn aanwezig in de klieren, de kanalen en de bekleding van de nierbuisjes (kleine structuren in de nieren die het bloed filteren en urine produceren). Het geheel aan kubische cellen wordt kubisch epitheel genoemd.

Kunstmatige larynx (of strottenhoofd)

Apparaat op batterijen dat men op de keel aanbrengt om vibraties (of trillingen) te creëren. Zo is een persoon die een ablatie (of een verwijdering) van de larynx (of het strottenhoofd, de spraakdoos) onderging in staat om te praten. De elektrolarynx is een voorbeeld van een kunstmatige larynx. Men noemt dit ook een stemprothese of een tracheo-oesofageale prothese.

Kwab

Deel van een orgaan dat gescheiden wordt door een grens, zoals een membraan of een ligament. De lever-, long- en hersenkwabben zijn hier voorbeelden van.

Laaggradig

Uitdrukking die duidt op alles wat betrekking heeft op kankercellen die lijken op normale cellen en die zich bijna op dezelfde manier gedragen (gedifferentieerd), en op tumoren die de neiging hebben om zich traag te ontwikkelen en te verspreiden.

Lactodehydrogenase (LDH)

Enzym dat een rol speelt in de productie van energie in de cellen. LDH is in normale omstandigheden aanwezig in het bloed en andere weefsels van het lichaam. Een hoog gehalte aan LDH kan wijzen op weefselletsels of op de aanwezigheid van kankercellen. Het is mogelijk dat men LDH gebruikt als tumormarker of om te kijken hoe iemand reageert op de behandeling van sommige kankers. Dit wordt ook lactaatdehydrogenase genoemd.

Laminectomie

Chirurgische ingreep waarbij men een of meerdere wervels gedeeltelijk verwijdert. Laminectomie kan gebruikt worden om de druk door een tumor of een discushernia op het ruggenmerg of de zenuwen te verzachten.

Laparoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de organen in het abdomen (of de buik) en het bekken te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op laparoscopie om verschillende chirurgische ingrepen uit te voeren in het abdomen (of de buik) en het bekken. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een laparoscoop genoemd.

Laparotomie (of buiksnede)

Chirurgische incisie (of snede) waarbij men het abdomen (of de buik) opent.

Laryngectomie

Chirurgische ingreep waarbij men de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) gedeeltelijk of volledig verwijdert. Bij laryngectomie voert de chirurg een tracheotomie uit en legt hij een buis aan in de hals om zo een nieuwe toegangsweg te creëren voor de lucht die naar de longen moet. Nadat men een deel van de larynx (of het strottenhoofd) weggenomen heeft (gedeeltelijke laryngectomie), verwijdert men de buis en kan de persoon normaal praten en ademen. Als men de larynx (of het strottenhoofd) volledig weggenomen heeft (totale laryngectomie), zal de persoon ademen door een permanente kunstmatige opening (permanente stoma) in de keel en zal hij moeten leren praten op een andere manier.

Laryngofarynx

Zie hypofarynx.

Laryngoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) en de stembanden te onderzoeken of te behandelen. Men kan cellen of weefsel wegnemen om te onderzoeken onder de microscoop. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een laryngoscoop genoemd.

Larynx (of strottenhoofd)

Orgaan in de vorm van een buis in de hals, tussen de farynx (of de keelholte) en de trachea (of de luchtpijp), dat deel uitmaakt van de luchtwegen en dat de stembanden bevat die geluiden produceren. Laryngeaal duidt op alles wat betrekking heeft op de larynx (of het strottenhoofd), zoals een laryngeale kanker. De larynx wordt ook de stemdoos genoemd.

Laserchirurgie

Chirurgische techniek die erin bestaat een laser (intense en smalle lichtbundel) te gebruiken om incisies (of sneden) uit te voeren zonder bloeding van de weefsels. Laserchirurgie kan gebruikt worden om abnormale weefsels aan het oppervlak van een orgaan of de huid te verwijderen, om een verstopping weg te halen of om een bloeding te stoppen.

Latente leukemie

Zie myelodysplastisch syndroom (MDS).

Lateraal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op één enkele kant (links of rechts), ver van het centrum van het lichaam of van een structuur. Vergelijken met mediaal.

Lavement (of darmspoeling)

Ingreep die erin bestaat via de anus (of de aars) een vloeistof te injecteren in het colon (of de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm). Een lavement kan gebruikt worden om het colon (of de karteldarm) te reinigen door de defecatie (of de ontlasting) te stimuleren, om een geneesmiddel toe te dienen of om een contrastmiddel te injecteren voor een beeldvormingsonderzoek.

Ledemaatperfusie

Ingreep die erin bestaat hoge dosissen van antikankergeneesmiddelen rechtstreeks toe te dienen in een arm of been. Tijdens de ledemaatperfusie gebruikt men een knevelverband (strak verband) om de normale bloedcirculatie in een ledemaat tijdelijk te stoppen en injecteert men antikankergeneesmiddelen rechtstreeks in het bloed dat terug naar de ledemaat gestuurd wordt. Ledemaatperfusie wordt ook geïsoleerde perfusie of geïsoleerde ledemaatperfusie (GLP) genoemd.

Ledemaatsparende chirurgie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een tumor alsook een marge van gezonde weefsels rondom de tumor te verwijderen, waarbij men een amputatie vermijdt en het grootste deel van de getroffen ledemaat behoudt. Ledemaatsparende chirurgie bestaat doorgaans uit de reconstructie van de ledemaat m.b.v. een prothese of een bot-, spier- of zachtweefseltransplantaat.

Leiomyoom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in het gladde spierweefsel (spieren die de organen controleren). Het leiomyoom ontwikkelt zich meestal in de uterus (of de baarmoeder) en soms in de maag, de slokdarm of de dunne darm. Men noemt dit ook een myoom. Het uteriene leiomyoom (of het baarmoederleiomyoom) wordt doorgaans fibroom genoemd.

Leiomyosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in het gladde spierweefsel (spieren die de organen controleren). Het leiomyosarcoom kan zich bijna overal in het lichaam ontwikkelen, maar doet dit doorgaans in de uterus (of de baarmoeder), het spijsverteringskanaal of het bekken.

Leptomeningeale metastase

Kanker die zich uitgezaaid heeft (vorming van metastasen) van zijn oorspronkelijke plaats naar de hersenvliezen (membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken). Leptomeningeale metastasen worden ook leptomeningeale carcinomatosen of meningeale carcinomatosen genoemd.

Lethargie (of slaapzucht)

Toestand van abnormale slaperigheid, gebrek aan energie of enorme onverschilligheid voor activiteit.

Letsel

Ieder gebied van abnormaal weefsel, waaronder wonden en tumoren. Letsels kunnen veroorzaakt worden door een ziekte of een verwonding.

Leukaferese

Techniek die erin bestaat om m.b.v. een speciaal toestel, het aferesetoestel, de specifieke witte bloedlichaampjes in een bloedmonster van de andere cellen te scheiden en ze eruit te halen. De rest van het bloed wordt vervolgens teruggegeven aan de persoon in kwestie. Dankzij leukaferese is het mogelijk om een zeer hoog gehalte aan witte bloedlichaampjes bij iemand met kanker (leukemie) te verminderen of om de witte bloedlichaampjes uit een bloedmonster te halen met het oog op een transfusie.

Leukemie

Type van kanker dat ontstaat in de weefsels die het bloed produceren (of de hematopoëtische weefsels) in het beenmerg. Ze produceert een groot aantal abnormale witte bloedlichaampjes die in de bloedbaan terechtkomen. Deze abnormale cellen nemen de plaats in van de gezonde witte bloedlichaampjes, de rode bloedlichaampjes en de bloedplaatjes, en verstoren hun normale werking. Er bestaan twee types van leukemie: lymfatische leukemie en myeloïde leukemie.

Leukencefalopathie

Alle groepen van ziekten die de witte hersenstof aantasten, in het bijzonder de cerebrale hemisferen (of de hersenhemisferen). De witte stof doet informatie circuleren tussen de zenuwcellen (of de neuronen) van de hersenen en het ruggenmerg. Leukencefalopathie is een veelvoorkomende bijwerking bij kinderen die radiotherapie of chemotherapie krijgen.

Leukocyt

Zie wit bloedlichaampje (WB).

Leukoplakie

Ziekte die de slijmvliezen aantast. De tekenen zijn onder andere grote witte plekken in de mond, op de penis of op de schede (of de vagina). Leukoplakie kan kanker worden.

Levenseindezorg

Zorgen die toegediend worden aan mensen die aan het einde van hun leven zijn alsook aan hun familie. Levenseindezorg kan thuis, in een bepaalde instelling (levenseindezorginstelling) of in het ziekenhuis verleend worden.

Levenskwaliteit

Algemeen welzijn en het in-staat-zijn om van de normale activiteiten van het leven te kunnen genieten.

Levensrisico

Kans dat iemand op een dag getroffen wordt door een bepaalde ziekte.

Lever

Bruin-roodachtig orgaan in het bovenste gedeelte van het abdomen (of de buik) dat een rol speelt in het metabolisme, dat de afvalstoffen en toxines verwijdert uit het bloed en dat de gal (geelgroenige vloeistof die bijdraagt aan de digestie (of de vertering) van vetten) uitscheidt. Het bijvoeglijke naamwoord hepatisch duidt op alles wat betrekking heeft op de lever, zoals een hepatische slagader.

Li-fraumenisyndroom

Zeldzame genetische aandoening die in verband gebracht wordt met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, waaronder borstkanker, hersentumoren, acute leukemie, een zacht weefselsarcoom, een osteosarcoom of een bijnierschorscarcinoom. Mensen met het syndroom van Li-Fraumeni lopen het risico op de ontwikkeling van meerdere kankers voor de leeftijd van 45 jaar.

Lichaamsgewichtindex (BMI)

Meting die gebaseerd is op het verband tussen het lichaamsgewicht en de lengte (berekend door het gewicht in kilogram te delen door de lengte in vierkante meter). De BMI wordt gebruikt om te bepalen of een persoon aan ondergewicht lijdt, aan overgewicht lijdt of een normaal gewicht heeft t.o.v. zijn lengte.

Lineaire accelerator (of lineaire versneller)

Toestel dat gebruikt wordt in de externe radiotherapie en dat hoogenergetische röntgenstraling opwekt en uitzendt. De lineaire accelerator wordt ook LINAC genoemd.

Linguaal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de tong, wat zich nabij de tong bevindt, wat naar de tong gericht is of wat lijkt op de tong.

Lipoom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de vetcellen.

Liposarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de vetcellen. Liposarcomen komen meestal voor in de dij.

Liposoom

Minuscule en vettige zak die stoffen kan opslaan of vervoeren. Liposomen worden in het laboratorium geproduceerd. Men gebruikt ze om geneesmiddelen of andere stoffen (zoals herstelde genen of normale genen bij gentherapie) te vervoeren tot bij de doelcellen.

Lobectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een kwab (of een deel van een kwab) van een orgaan (zoals de long of de lever) of van een klier (het thyroïd, of de schildklier, bijvoorbeeld).

Long

Een van de twee grote organen in de thorax (of de borstkas, één aan elke zijde van het hart) die het zuurstof van de lucht naar het bloed vervoeren en die de koolstofdioxide in het bloed buiten het lichaam afvoeren. Het bijvoeglijke naamwoord pulmonair duidt op alles wat betrekking heeft op de longen, een pulmonair oedeem bijvoorbeeld.

Longfibrose

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de vorming van een fibreus (litteken)weefsel dat het longweefsel vervangt. De symptomen omvatten ademnood, hoest en een minder grote weerstand tijdens fysieke activiteit. Longfibrose kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Lumbale punctie (of ruggenprik)

Ingreep waarbij men een naald inbrengt in het onderste gedeelte (lumbaal gebied) van de wervelkolom. Artsen kunnen een beroep doen op een lumbale punctie om geneesmiddelen toe te dienen, om een monster van cerebrospinale vloeistof (CSV) (of hersenvocht) af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop of om de druk van de cerebrospinale vloeistof in de ruimte rond het ruggenmerg te verminderen. De lumbale punctie wordt ook rachicentese genoemd.

Luteïniserend hormoon

Hormoon dat een cruciale rol speelt in de reproductie (of de voortplanting). Bij de vrouw zorgt dit hormoon ervoor dat de ovaria (of de eierstokken) ova (of eicellen) en de nodige hormonen produceren, zodat de uterus (of de baarmoeder) klaar is om een bevruchte eicel te ontvangen. Bij de man bevordert dit hormoon de productie van testosteron door de testikels (of de teelballen). Het luteïniserende hormoon wordt uitgescheiden door de hypofyse (of het hersenaanhangsel).

Luteïniserend hormoon-'releasing' hormoon (LH-RH)

Hormoon dat de productie van de mannelijke en vrouwelijke geslachtshormonen controleert. De hypothalamus produceert het luteïniserende hormoon-'releasing' hormoon (LH-RH) dat de hypofyse (of het hersenaanhangsel) aanzet tot de productie van luteïniserend hormoon (LH). Het luteïniserende hormoon (LH) zet de testikels (of de teelballen) indirect aan tot de productie van testosteron en zet de ovaria (of de eierstokken) indirect aan tot de productie van oestrogeen en progesteron. Het luteïniserende hormoon-'releasing' hormoon (LH-RH) wordt ook het gonadotrofine-'releasing' hormoon (GnRH) genoemd.

Lymfatische leukemie

Type van leukemie (kanker die ontstaat in de weefsels die het bloed produceren (of de hematopoëtische weefsels) in het beenmerg) dat gekarakteriseerd wordt door een toename van het aantal lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat kiemen, vreemde stoffen of kankercellen bestrijdt) of lymfoblasten (onrijpe lymfocyten) in het bloed en het beenmerg. Lymfatische leukemie kan chronisch (trage evolutie) of acuut (snelle en agressieve evolutie) zijn. Men noemt dit ook lymfoblastische leukemie.

Lymfe

Doorzichtige en geelachtige vloeistof die voedingselementen, lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat kiemen, vreemde stoffen en kankercellen bestrijdt) en antilichamen (of antistoffen) bevat. Deze vloeistof circuleert doorheen het hele lichaam via de lymfevaten en stroomt door alle lichaamsweefsels. Men noemt dit ook het lymfevocht.

Lymfeklier

Kleine massa van lymfeweefsel in de vorm van een boon langs de lymfevaten (kanalen waarin het lymfevocht doorheen het lichaam circuleert). De lymfeklieren slaan de lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat kiemen, vreemde stoffen of kankercellen bestrijdt) op en filteren het lymfevocht om de bacteriën en de vreemde stoffen eruit te halen, met inbegrip van de kankercellen.

Lymfestelsel

Groep van weefsels en organen die instaan voor de productie en de opslag van cellen die infecties en ziekten bestrijden. Het lymfestelsel omvat de adenoïde vegetaties, de amandelen, de milt, de thymus (of de zwezerik), de lymfeklieren, de lymfevaten en het beenmerg.

Lymfevat

Kanaal waarin het lymfevocht doorheen het lichaam circuleert.

Lymfoblastisch lymfoom

Type van agressief (snelle evolutie) non-hodgkinlymfoom (NHL) dat gekarakteriseerd wordt door een te groot aantal lymfoblasten (onrijpe lymfocyten, een type van wit bloedlichaampje) in de lymfeklieren en de thymus (of de zwezerik). Het kan ontstaan in de B-lymfocyten of in de T-lymfocyten.

Lymfocyt

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ophoping van lymfevocht in de weefsels, wat een zwelling met zich meebrengt. Dit kan zich voordoen wanneer lymfevaten (buizen waarlangs het lymfevocht circuleert) of lymfeklieren verstopt, beschadigd of verwijderd zijn. Lymfoedemen kunnen een symptoom van kanker zijn of een bijwerking van bepaalde kankerbehandelingen, waaronder chirurgie en radiotherapie.

Lymfoedeem

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ophoping van lymfevocht in de weefsels, wat een zwelling met zich meebrengt. Dit kan zich voordoen wanneer lymfevaten (buizen waarlangs het lymfevocht circuleert) of lymfeklieren verstopt, beschadigd of verwijderd zijn. Lymfoedemen kunnen een symptoom van kanker zijn of een bijwerking van bepaalde kankerbehandelingen, waaronder chirurgie en radiotherapie.

Lymfoom

Type van kanker dat ontstaat in de immuuncellen van het lymfestelsel. Er bestaan 2 types van lymfomen: hodgkinlymfomen en non-hodgkinlymfomen.

Lynchsyndroom

Zie erfelijke colorectale kanker zonder polypose (HNPCC).

Lyse

Afbraak of vernietiging van een cel waarvan het externe membraan beschadigd werd door chemische producten, fysische agentia (zoals geluidsgolven) of een virus. De term oncolyse bijvoorbeeld heeft betrekking op de afbraak van kankercellen. De term hemolyse heeft betrekking op de afbraak van rode bloedlichaampjes. De term lytisch duidt op alles wat betrekking heeft op de lyse. Een oncolytisch virus bijvoorbeeld besmet of vernietigt de kankercellen.

Maag

Hol en gespierd orgaan in het abdomen (of de buik) dat het voedsel ontvangt via de slokdarm. De maag scheidt spijsverteringssappen uit die vermengd worden met het voedsel, om dit voedsel om te zetten in een dunne vloeistof die vervolgens naar het duodenum (of de twaalfvingerige darm, het eerste gedeelte van de dunne darm) uitgescheiden wordt. Het bijvoeglijke naamwoord gastrisch duidt op alles wat betrekking heeft op de maag, een gastrische poliep bijvoorbeeld.

Macrofaag

Type van wit bloedlichaampje dat het lichaam helpt om infecties te bestrijden door vreemde cellen of micro-organismen te omringen en te vernietigen, door dode cellen te verwijderen en door andere cellen van het immuunsysteem te stimuleren. Macrofagen ontwikkelen zich vanuit monocyten die van het bloed naar de weefsels gemigreerd zijn. Macrofagen zijn een type van fagocyt (wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem).

Magnetische-resonantiebeeldvorming (MRI)

Beeldvormingstechniek die gebaseerd is op het gebruik van een magnetisch veld om foto's te bekomen van de interne gebieden van het lichaam. Men kan een contrastmiddel injecteren om de structuren en organen duidelijk in kaart te brengen op de door de computer gegenereerde foto. Artsen doen een beroep op MRI om gedetailleerde foto's te bekomen van interne organen en weefsels van het lichaam. Deze techniek wordt ook nucleaire magnetische resonantie (NMR) genoemd.

Malaise

Algemeen gevoel van ongemak of van ziekte.

Maligne

Kwaadaardig. Kankercellen kunnen de omgevende weefsels overwoekeren en vernietigen, en kunnen zich verspreiden (metastasen vormen) naar andere delen van het lichaam. Vergelijken met benigne.

Maligne mengtumor van Müller

Zeldzaam type van kwaadaardige (maligne) tumor bestaande uit zowel epitheelcellen (cellen die de binnenwand van de holle organen en klieren van het lichaam vormen) als stromale cellen (cellen die de bindweefsels vormen die verschillende organen van het lichaam omringen en ondersteunen). De maligne mengtumor van Müller ontwikkelt zich meestal in de uterus (of de baarmoeder), de ovaria (of de eierstokken) of de trompetten van Fallopius (kanaal waarlangs de ova (of de eicellen) van de ovaria (of de eierstokken) naar de uterus (of de baarmoeder) vervoerd worden).

Mammografie

Ingreep die erop gericht is een röntgenfoto te bekomen van de borst. Artsen doen een beroep op mammografie om tumoren of cysten (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) in de borsten op te sporen. De verschillende types van mammografie omvatten de screeningsmammografie en de diagnostische mammografie. De röntgenfoto die men maakt, wordt de mammogram genoemd.

Marge

Deel van normale weefsels rond een tumor dat op hetzelfde moment verwijderd wordt als de tumor tijdens een chirurgische ingreep. De chirurgische marge kan beschreven worden als zijnde negatief of gezond als men geen enkele kankercel ontdekt aan de rand van het afgenomen weefsel. Ze kan beschreven worden als zijnde positief of aangetast als men wel kankercellen ontdekt aan de rand van het weefsel, wat betekent dat de kankercellen niet allemaal werden weggenomen.

Marihuana

Gedroogde bladeren en bloemen, of een extract, van cannabis (hennep). In Canada zijn synthetische vormen van marihuana beschikbaar om misselijkheid en braken door chemotherapie te behandelen.

Mastectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een borst. Er bestaan verschillende types van mastectomie, waaronder totale mastectomie, gemodificeerde radicale mastectomie en radicale mastectomie. Vergelijken met borstsparende chirurgie (BSC).

Mastocyt

Gespecialiseerde cel die chemische stoffen afscheidt als reactie op een letsel of een allergische reactie. Mastocyten zijn terug te vinden in alle bindweefsels (weefsels die verschillende organen van het lichaam omringen en ondersteunen) van het lichaam.

Maxillofaciaal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de bovenkaak (maxillair) en het gezicht. Een maxillofaciale prothese bijvoorbeeld is een toestel dat vervaardigd wordt om een deel van het gezicht te vervangen.

Mediaal (mediaan, middelste, midden-)

  1. Termen die duiden op alles wat betrekking heeft op het midden van het lichaam, wat naar het midden van het lichaam gericht is of wat dichter naar het midden komt.
  2. Termen die duiden op alles wat betrekking heeft op de middelste laag van een structuur.
Vergelijken met lateraal.

Mediane overleving

Tijdsperiode (doorgaans berekend in maanden of jaren) na de diagnose of de behandeling waarna de helft van de mensen met een bepaalde ziekte nog steeds in leven zal zijn en de andere helft minder lang geleefd zal hebben. Men vertrekt van een mediane overleving van 12 maand bijvoorbeeld wanneer 50 % van de mensen met kanker 12 maand na hun diagnose of behandeling nog in leven zijn.

Mediastinoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de organen van het mediastinum (deel tussen de twee longen) en de omliggende lymfeklieren te onderzoeken of te behandelen. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefsels verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen doen vaak een beroep op mediastinoscopie om een weefselmonster van lymfeklieren aan de rechterzijde van de thorax (of de borstkas) te verkrijgen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een mediastinoscoop genoemd.

Mediastinum

Gebied van de borstholte tussen de longen, het sternum (of het borstbeen) en de wervelkolom dat het hart, de grote bloedvaten, de thymus (of de zwezerik), de trachea (of de luchtpijp), de slokdarm en de lymfeklieren bevat.

Medische oncoloog

Arts die gespecialiseerd is in de diagnosestelling en de behandeling van kankers m.b.v. chemotherapie, biologische therapie, hormoontherapie en ondersteunende therapie. De medische oncoloog is vaak de zorgdeskundige die instaat voor de zorgverlening aan de kankerpatiënt en voor de coördinatie ervan met de andere specialisten.

Medische voorgeschiedenis

Informatie vergaard over een persoon op medisch vlak, met inbegrip van de huidige symptomen, zijn risicofactoren wat betreft de ziekte alsook alle vroegere ziekten en medische problemen.

Medullair

  1. Duidt op alles wat betrekking heeft op het centrale of meest interne gebied van een orgaan.
  2. Duidt op alles wat betrekking heeft op het beenmerg.
  3. Duidt op alles wat betrekking heeft op het ruggenmerg.
  4. Duidt op alles wat betrekking heeft op het verlengde merg (de basis van de hersenen die functies regelt zoals de respiratie (of de ademhaling), de bloedcirculatie alsook andere fundamentele vitale functies).

Medullaire aplasie (of beenmergaplasie)

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door het onvermogen van het beenmerg om normale hoeveelheden van rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes te produceren. Medullaire aplasie is een bijwerking van sommige chemotherapeutische stoffen. Deze aandoening wordt ook myelosuppressie, medullaire depressie of beenmergdepressie genoemd.

Medullaire screening

Zie medullaire aplasie.

Melanine

Natuurlijke stof in het lichaam die de huid, de haren en de ogen hun kleur (pigmentatie) geeft. Melanine helpt ook om de huid en de ogen te beschermen tegen ultraviolet licht (uv-licht). Melanocyten zijn de cellen die melanine produceren.

Melanoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de melanocyten (cellen die melanine produceren, een stof die verantwoordelijk is voor de kleur van de huid, de haren en de ogen). Melanomen ontwikkelen zich meestal in een moedervlek (huidmelanoom), maar kunnen zich ook voordoen in de ogen of de darmen.

Membraan

Dunne weefsellaag die een oppervlak bedekt of een holte bekleedt. Een membraan kan ook een ruimte of een orgaan opsplitsen of deze verbinden met een andere structuur in het lichaam.

MEN-syndroom

Zie multipel endocrien neoplasiesyndroom (MEN).

Mengtumor

Tumor bestaande uit meerdere types van weefsels of cellen. Mengtumoren kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn.

Meningeale carcinomatose

Zie leptomeningeale metastase.

Meningioom (of hersenvliesgezwel)

Tumor die ontstaat in de hersenvliezen (membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken en beschermen). Meningiomen zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Menopauze

Moment in het leven van een vrouw waarbij de productie van oestrogeen door de ovaria (of de eierstokken) gestopt wordt en er geen menstruatie aanwezig is gedurende 12 maand. Bij de meeste vrouwen komt de menopauze voor tussen de leeftijd van 45 en 55 jaar. Het bijvoeglijke naamwoord menopauzaal duidt op alles wat betrekking heeft op de menopauze, menopauzale symptomen bijvoorbeeld. De menopauze wordt soms ook de 'overgang' genoemd. Zie ook premenopauze, perimenopauze et postmenopauze.

Merkelcel

Gespecialiseerde cel in het epiderm (bovenste laag van de huid) die een rol speelt in de perceptie van de tastzin.

Mesothelioom

Tumor die ontstaat in het mesotheliale weefsel dat meerdere lichaamsholtes bekleedt, met inbegrip van de thorax (pleura), het hart (pericard) en de abdominale holte (peritoneum). Mesotheliomen kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Het kwaadaardige mesothelioom wordt in verband gebracht met een blootstelling aan asbestvezels.

Met aangetaste klieren

We spreken van een kanker die zich heeft uitgezaaid naar de regionale lymfeklieren.

Metaboliet

Alle stoffen die geproduceerd of gebruikt worden tijdens het metabolisme of de metabolische processen.

Metabolisme (of stofwisseling)

Chemische processen die zich afspelen in het lichaam en dankzij dewelke men energie kan produceren en gebruiken. Het gaat onder andere om de ontleding van voedsel en hun omzetting in energie, de afvoer van afvalstoffen en toxines, de respiratie (of de ademhaling), de bloedcirculatie en de temperatuurregeling. Het bijvoeglijke naamwoord metabolisch duidt op alles wat betrekking heeft op het metabolisme, de metabolische ratio bijvoorbeeld.

Metaplasie

Transformatie van rijpe en gespecialiseerde cellen in een vorm die abnormaal is voor het onderzochte weefsel. De cellen lijken normaal te zijn onder de microscoop, maar zijn niet het normale type van cellen dat aanwezig is in dit weefsel.

Metastase

  1. Tumor bestaande uit kankercellen die van hun oorspronkelijke plaats (primaire haard) naar een ander deel van het lichaam gemigreerd zijn.
  2. Verspreiding van kankercellen van hun oorspronkelijke plaats (primaire haard) naar een ander deel van het lichaam. De aanwezigheid van metastasen kan veroorzaakt worden door een rechtstreekse groei van de cellen, de uitzaaiing van een tumor naar de omliggende weefsels of de verspreiding van de kankercellen via de lymfewegen of het bloed.

Microcalcificatie

Kleine opslag of ophoping van calcium in alle weefsels, maar die meestal teruggevonden wordt in de borst. Microcalcificaties zijn zichtbaar op borstfoto's en kunnen wijzen op de aanwezigheid van een goedaardige cyste (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) of van een borstkanker in een vroeg stadium.

Micrometastase

Kankercellen die zich uitgezaaid hebben van hun oorspronkelijke plaats (primaire haard) naar andere delen van het lichaam en dit in dergelijke kleine hoeveelheden dat het onmogelijk is om ze op te sporen met screeningstesten of diagnostische testen.

Milt

Orgaan in het linkerbovengedeelte van het abdomen (of de buik), nabij de maag, dat lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat kiemen, vreemde stoffen of kankercellen bestrijdt) produceert, bloedcellen opslaat, het bloed filtert en oude bloedcellen vernietigt.

Misselijkheid

Neiging om over te geven (verwijderen van de inhoud van de maag via de mond). Misselijkheid is een bijwerking van sommige chemotherapeutische stoffen. Misselijkheid wordt soms vertaald door de uitdrukking 'misselijk zijn'.

Mitose

Proces waarbij een cel zich splitst om 2 nieuwe cellen te vormen. Elke nieuwe cel ontvangt een volledig paar chromosomen dat afkomstig is van de originele cel.

Modaliteit

Vorm van behandeling. Chirurgie, chemotherapie en radiotherapie bijvoorbeeld zijn behandelingsmodaliteiten.

Moedervlek

Goedaardig (benigne) gezwel op de huid dat doorgaans een roodbruine of bruine kleur heeft of vleeskleurig is. Een moedervlek bestaat uit een groep van melanocyten (cellen die melanine produceren, een stof die verantwoordelijk is voor de kleur van de huid, de lichaams- en hoofdharen en de ogen). Hij kan plat of verheven zijn. De moedervlek wordt ook naevus genoemd.

Monocyt

Type van wit bloedlichaampje dat het lichaam helpt om infecties te bestrijden door bacteriën en andere vreemde stoffen te absorberen. Monocyten worden in het beenmerg geproduceerd en worden vervolgens via het bloed naar de weefsels vervoerd waar ze zich ontwikkelen tot macrofagen en dendritische cellen. Monocyten zijn een type van fagocyt (wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem).

Monoklonaal antilichaam (of monoklonale antistof)

Stof die de capaciteit bezit om een welbepaalde doelmolecule (antigen) van een kankercel te herkennen en zich eraan vast te hechten. De monoklonale antilichamen kunnen de celfunctie schaden of kunnen dienen om geneesmiddelen, toxines of radioactieve elementen rechtstreeks naar een tumor te vervoeren.

Morbiditeit

  1. Ziekte of aandoening.
  2. Incidentie van een ziekte in een welbepaalde populatie.
  3. Negatieve of ongewenste effecten van een behandeling.
Vergelijken met mortaliteit.

Morfologie

Studie van de structuur, de vorm en de grootte van de organen van het menselijke lichaam alsook van de organismen die de menselijke gezondheid aantasten.

Mortaliteit

  1. Dood.
  2. Aantal sterfgevallen ten gevolge van een ziekte bij een bepaalde populatie tijdens een welbepaalde periode.
De mortaliteitscijfers worden doorgaans weergegeven door het aantal sterfgevallen per 100 000 mensen per jaar. Het mortaliteitscijfer wordt ook het sterftecijfer genoemd. Vergelijken met morbiditeit.

Mortaliteitscijfer (of sterftecijfer)

Zie mortaliteit (of sterfte).

Mucositis

Inflammatie (of ontsteking) van de slijmvliezen die de binnenzijde bekleden van de organen van het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel, mond, farynx (of keelholte), slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, rectum (of endeldarm) en anus (of aars)). De symptomen omvatten pijnlijke wonden (zweren) in de mond en de keel. Mucositis kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie en radiotherapie.

Mucus (of slijm)

Dikke en glibberige vloeistof die geproduceerd wordt door de klieren die aanwezig zijn in de slijmvliezen. Mucus beschermt en smeert de bekleding van bepaalde organen en holtes in het lichaam, waaronder de neus, de mond, de longen, de schede (of de vagina) en het spijsverteringskanaal.

Multicentrisch

Zie multifocaal.

Multifocaal

Dat zich op meer dan één plaats voordoet. Een multifocale kanker bijvoorbeeld ontstaat of doet zich voor op meerdere plaatsen tegelijk in het lichaam. Men kan ook over multicentrische aantasting spreken. Vergelijken met uitgezaaid of focaal.

Multiform glioblastoom (GBM)

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de astrocyten (stervormige gliacellen die de neuronen omringen, ondersteunen en beschermen) die aanwezig zijn in het centrale zenuwstelsel (CZS), waaronder de hersenen en het ruggenmerg. Het multiforme glioblastoom is een agressief type van glioom, vooral in het geval van het astrocytoom. Het multiforme glioblastoom wordt ook glioblastoom of astrocytoom van graad IV genoemd.

Multipel endocrien neoplasiesyndroom (MEN)

Zeldzame genetische aandoening die in verbrand gebracht wordt met de aanwezigheid van tumoren in meer dan één endocriene klier en met een verhoogd risico op de ontwikkeling van kankers aan het endocriene systeem. Er bestaan verschillende types van MEN-syndromen, die ieder in verband gebracht worden met verschillende kankers. Het multipele endocriene neoplasiesyndroom van type 1 (MEN 1) kan tumoren aan de parathyroïde klieren (of de bijschildklieren), de hypofyse (of het hersenaanhangsel), de bijnieren alsook aan de pancreas (of de alvleesklier) en aan de ovaria (of de eierstokken) veroorzaken. Het multipele endocriene neoplasiesyndroom van type 2 (MEN 2) kan tumoren aan het thyroïd (of de schildklier), de bijnieren en de parathyroïde klieren (of de bijschildklieren) veroorzaken.

Multipel myeloom

Type van kanker dat ontstaat in de plasmocyten (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om het lichaam te helpen om infecties te bestrijden) in het beenmerg.

Mutageen

Alle stoffen die een genetische mutatie (of verandering) kunnen veroorzaken, met inbegrip van chemische producten, virussen of stralingen.

Myasthenie

Auto-immuunziekte die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van antilichamen (of antistoffen) die m.b.v. een neurotransmitter de overdracht van zenuwimpulsen van de zenuwcellen (of de neuronen) naar de spieren verhinderen. De tekenen en symptomen omvatten spierzwakte en -pijn, vermoeidheid, moeilijkheden bij het slikken en praten, en een wazig zicht. Myasthenie wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op thymuskanker.

Mycosis fungoides

Type van non-hodgkinlymfoom (meer specifiek het acuut T-lymfoom) dat ontstaat in de huid en dat zich kan uitzaaien naar de lymfeklieren, de milt, de lever of de longen.

Myeloblastische leukemie

Zie myeloïde leukemie.

Myelodysplastisch syndroom (MDS)

Syndroom dat duidt op een groep van ziekten die het beenmerg aantasten en ervoor zorgen dat dit beenmerg niet voldoende rijpe en gezonde bloedcellen produceert. Mensen met MDS hebben een laag gehalte aan witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes, en, in bepaalde gevallen, een verhoogd gehalte aan monocyten. De tekenen en symptomen omvatten koorts, een neiging tot ecchymosen (of bloeduitstortingen) en bloedingen, infecties, bleekheid en een algemene malaise. MDS is geen kanker, maar kan zich omvormen tot acute myeloblastische leukemie (AML). Dit syndroom kan een ziekte op zich zijn of kan een bijwerking zijn van radiotherapie of chemotherapie. Dit syndroom wordt ook preleukemie of latente leukemie genoemd.

Myelofibrose

Aandoening die gekarakteriseerd wordt door de vervanging van het beenmerg door fibreus weefsel. Myelofibrose kan alleen voorkomen of kan zich voordoen in een andere, onderliggende ziekte, zoals chronische myeloïde leukemie (CML).

Myelografie

Techniek die gebruikt wordt om een röntgenfoto te bekomen van het ruggenmerg en de wervelkolom. Men injecteert een contrastmiddel in de ruimte rond het ruggenmerg om de structuren duidelijk op de röntgenfoto in kaart te brengen.

Myeloïde leukemie

Type van leukemie (kanker die ontstaat in de weefsels die het bloed produceren (of de hematopoëtische weefsels) in het beenmerg) dat gekarakteriseerd wordt door een afwijking van de blasten (onrijpe bloedcellen) die zich, in een normale toestand, ontwikkelen tot granulocyten, monocyten, macrofagen, rode bloedlichaampjes of bloedplaatjes, en door hun ophoping in het bloed en het beenmerg. Myeloïde leukemie kan chronisch (trage evolutie) of acuut (snelle en agressieve evolutie) zijn. Men noemt dit ook myeloblastische leukemie of granulaire leukemie.

Myeloproliferatief syndroom

Syndroom dat duidt op een groep van ziekten die het beenmerg aantasten en die gekarakteriseerd worden door de ophoping van een groot aantal abnormale bloedcellen (rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes of bloedplaatjes) in het beenmerg en het bloed.

Myxoom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de bindweefsels (weefsels die verschillende organen van het lichaam omringen en ondersteunen) en die een stof produceert die lijkt op mucus (of slijm). Myxomen ontwikkelen zich meestal in het hart.

Naaldbiopsie

Type van biopsie dat erin bestaat een naald in te brengen in een tumor of een abnormale massa om een monster van cellen of vloeistof af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop. De 2 belangrijkste types van naaldbiopsie zijn de fijnenaaldbiopsie (FNB) en de aspiratiebiopsie.

Naevus

Zie moedervlek.

Narcoticum

Geneesmiddel dat de werking van het centrale zenuwstelsel (CZS) afremt om de intense pijn te verlichten en dat somnolentie of stupor met zich meebrengt.

Nasofaryngoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de neus en de keel (nasofarynx en hypofarynx) te onderzoeken of te behandelen. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefselmonsters verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen eveneens een beroep doen op nasofaryngoscopie om poliepen of tumoren te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een nasofaryngoscoop genoemd.

Nasofarynx

Bovenste gedeelte van de farynx (of de keelholte) achter de neus en boven het zachte verhemelte (het achterste en zachte gedeelte van het gehemelte (of de bovenzijde van de mond)).

Natuurlijke killercel

Type van lymfocyt (wit bloedlichaampje) dat abnormale of vreemde cellen, met inbegrip van kankercellen of door virus geïnfecteerde cellen, aanvalt.

Nauwgezette observatie

Zie actieve surveillance. Andere termen: ‘waakzaam afwachten’ en ‘waakzaam wachten’.

Necrose

Het afsterven van cellen, weefsels of organen.

Nefrectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een deel van een nier of van een volledige nier. Gedeeltelijke nefrectomie is de ablatie van een deel van een nier of van een niertumor. Eenvoudige nefrectomie is de ablatie van een volledige nier. Radicale nefrectomie is de ablatie van de volledige nier, de volledige bijnier en alle omringende lymfeklieren alsook van andere omliggende weefsels. Bilaterale nefrectomie is de ablatie van beide nieren.

Nefroblastoom

Zie wilmstumor.

Neoadjuvante behandeling

Behandeling die toegediend wordt vóór de eerstelijnsbehandeling (primaire behandeling of standaardbehandeling) om de grootte van de tumor te verminderen en die doorgaans bestaat uit chirurgie. De neoadjuvante behandeling kan toegediend worden wanneer een tumor te groot is om chirurgisch te worden verwijderd. Ze kan chemotherapie, radiotherapie of hormoontherapie omvatten.

Neoplasie

Abnormale en ongecontroleerde ontwikkeling van de cellen.

Neoplasma

Zie tumor.

Neuro-endocrien

Dat betrekking heeft op het neuro-endocriene systeem of op de cellen en organen waaruit dit systeem bestaat.

Neuro-endocrien systeem

Netwerk van cellen die verspreid zijn over het hele lichaam, waarvan de structuur lijkt op de structuur van de zenuwcellen (of de neuronen) en die hormonen produceren, zoals endocriene cellen. De neuro-endocriene cellen ontvangen boodschappen (elektrische of chemische signalen) van het zenuwstelsel en reageren hierop door hormonen te produceren. Het neuro-endocriene systeem bestaat uit het diffuse neuro-endocriene systeem (neuro-endocriene cellen en organen in verschillende gebieden van het lichaam) en het endocriene systeem (hypofyse (of hersenaanhangsel), epifyse (of pijnappelklier), parathyroïde klieren (of bijschildklieren), bijnierklieren, thyroïd (of schildklier), pancreaseilandjes en ovaria (of eierstokken) of testikels (of teelballen)).

Neuro-endocriene tumor

Tumor die ontstaat in het neuro-endocriene systeem. Neuro-endocriene tumoren kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. De neuro-endocriene tumor wordt ook carcinoïde tumor genoemd.

Neuroblastoom

Tumor die ontstaat in onrijpe zenuwcellen (of neuronen), ook wel neuroblasten genoemd. Neuroblastomen kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Ze doen zich meestal voor bij zuigelingen en jonge kinderen.

Neurofibromatose

Genetische aandoening die gekarakteriseerd wordt door een aantasting van het zenuwstelsel. Neurofibromatose is schadelijk voor de groei van de zenuwcellen (of de neuronen), is verantwoordelijk voor de vorming van tumoren (of neurofibromen) op de zenuwen en kan veranderingen teweegbrengen die de spieren, de botten en de huid aantasten.

Neurologisch

Dat betrekking heeft op de zenuwen of op het zenuwstelsel.

Neuron

Gespecialiseerde cel in het zenuwstelsel die boodschappen (elektrische of chemische signalen) verzendt en ontvangt. Men noemt dit ook zenuwcel.

Neuroom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de zenuwcellen (of de neuronen).

Neurotoxiciteit

Belang van de schade die veroorzaakt kan worden aan het zenuwstelsel door een of andere behandeling. De neurotoxiciteit wordt gebruikt om de ongewenste en schadelijke bijwerkingen van een geneesmiddel of van radiotherapie op het zenuwstelsel te beschrijven.

Neurotransmitter

Chemische stof die afgescheiden wordt door een zenuwcel (of een neuron). Hij zendt signalen of impulsen van het ene neuron naar het andere neuron of naar andere gespecialiseerde cellen.

Neutrofiel

Type van granulocyt (wit bloedlichaampje) dat het lichaam helpt om zich te verdedigen tegen bacteriën, virussen en bepaalde types van schimmels. Neutrofielen zijn een type van fagocyt (wit bloedlichaampje dat bacteriën en micro-organismen omringt en vernietigt, dat vreemde stoffen absorbeert, dat oude of beschadigde cellen verwijdert en dat bijdraagt aan de stimulatie van het immuunsysteem).

Neutropenie

Vermindering van het aantal neutrofielen (type van wit bloedlichaampje dat het lichaam helpt om zich te verdedigen tegen bacteriën, virussen en bepaalde types van schimmels). Neutropenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Neutropenie kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Nicotine

Toxische chemische stof die verslaving veroorzaakt en die de hersenen en het centrale zenuwstelsel (CZS) stimuleert wanneer ze geïnhaleerd of opgenomen wordt door het lichaam. Nicotine is van nature aanwezig in tabak en kan in het laboratorium geproduceerd worden. Deze stof wordt eveneens gebruikt als pesticide.

Nier

Een van de twee organen in de vorm van een boon achter het abdomen (of de buik, aan iedere zijde van de wervelkolom) met als functie het evenwicht aan vloeistoffen en mineralen in het lichaam op peil te houden. De nieren spelen een rol in de regeling van de arteriële druk (of de bloeddruk), produceren bepaalde hormonen, filteren de afvalstoffen in het bloed en produceren de urine. De urine die door de nieren geproduceerd wordt komt via de ureters (of de urineleiders) in de urineblaas terecht. Het bijvoeglijke naamwoord renaal duidt op alles wat betrekking heeft op de nier, een renale insufficiëntie bijvoorbeeld.

Nierbekken

Centraal gedeelte van de nier waar de urine opgevangen en vervoerd wordt naar de ureter (of de urineleider, buis waarlangs de urine vanuit de nier naar de urineblaas stroomt).

Niercelcarcinoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de wand van de nierbuisjes (kleine structuren in de nieren die het bloed filteren en urine produceren). Het gaat om de meestvoorkomende nierkanker.

Niet-invasief

  1. Wordt gezegd van een ingreep waarbij men niet door de huid dient te geraken of waarbij men geen toegang dient te hebben tot een lichaamsholte a.d.h.v. een instrument (men spreekt ook van een non-invasieve techniek of een non-invasief instrument).
  2. Wordt gezegd van een ziekte (zoals kanker) die niet verder reikt dan een deel van het lichaam en die zich niet uitzaait naar de omliggende weefsels of die niet migreert buiten de weefsels waar ze ontstaan is.
Niet-kleincellige longkanker

Tumor die deel uitmaakt van een groep van kwaadaardige (maligne) tumoren en die ontstaat in de bekleding van de bronchiën, kanalen met een grote diameter, of de luchtwegen, die de lucht doorlaten naar en van de longen. Niet-kleincellige longkankers omvatten het adenocarcinoom, het epidermoïde carcinoom en het grootcellige carcinoom.

Niet-melanome huidkanker

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de squameuze cellen of de basale cellen van de huid. Vergelijken met melanoom.

Niet-reseceerbaar

Term die wijst op een ziekte die niet behandeld kan worden of op een tumor die niet verwijderd (gereseceerd) kan worden m.b.v. chirurgie.

NK-cel

Zie natuurlijke killercel.

Nodule

Kleine knobbel of massa bestaande uit cellen of weefsels. Nodules kunnen kwaadaardig (maligne) of goedaardig (benigne) zijn.

Non-hodgkinlymfoom (NHL)

Groep van verwante lymfomen (kanker die ontstaat in de immuuncellen van het lymfestelsel) die geen hodgkinlymfomen zijn. Er bestaan talrijke types van non-hodgkinlymfomen. Men deelt ze in volgens het lymfocyt (type van wit bloedlichaampje) waarin ze ontstaan. B-lymfomen ontstaan in de B-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden). T-lymfomen ontstaan in de T-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen, met inbegrip van kankercellen).

Non-seminomateuze tumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden of zaadcellen). De non-seminomateuze tumor is een type van testikelkanker (of teelbalkanker, kanker die ontstaat in de testikel (of de teelbal)). Deze kanker wordt ingedeeld volgens het type van normale cellen waar de kankercellen op lijken wanneer men deze laatste onderzoekt onder de microscoop. De weefsels van het embryonale carcinoom lijken op de weefsels van een embryo in een vroeg stadium. De weefsels van een choriocarcinoom lijken op de normale weefsels van de placenta (of de moederkoek). De weefsels van een dooierzakkanker lijken op de weefsels van de dooierzak van een embryo in een vroeg stadium. Het teratoom kan lijken op meerdere types van weefsels, met inbegrip van spierweefsel, botweefsel of haarweefsel.

Normaal gewicht

Gewicht dat een persoon normaal gezien zou moeten hebben (in functie van zijn lengte). Een persoon met een lichaamsgewichtindex (BMI) tussen 18,5 en 24,9 wordt over het algemeen beschouwd als hebbende een normaal gewicht.

Nucleaire geneeskunde

Benadering die erin bestaat een bepaalde ziekte te diagnosticeren of te behandelen a.d.h.v. radio-isotopen. Radio-isotopen kunnen toegediend worden via intraveneuze (IV) injecties, via de mond of m.b.v. een katheter.

Obees

Toestand van een persoon wiens gewicht zeer hoog ligt t.o.v. het normale gewicht dat men verwacht bij iemand die even groot is. Een persoon met een lichaamsgewichtindex (BMI) van 30 of meer wordt over het algemeen beschouwd als zijnde obees en loopt een verhoogd risico op gezondheidsproblemen, met inbegrip van bepaalde types van kanker.

Obesitas

Toestand die gekarakteriseerd wordt door een abnormaal grote en ongezonde toename van vetweefselmassa bij een persoon. Obesitas wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van een aantal ziekten, met inbegrip van sommige kankers, zoals slokdarmkanker, pancreaskanker, nierkanker en colorectale kanker.

Occult

Verborgen of onzichtbaar voor het blote oog. Occult bloed bijvoorbeeld is onzichtbaar voor het blote oog, maar kan opgespoord worden d.m.v. chemische testen.

Oculair

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de ogen.

Oesofagusspraak (of slokdarmspraak)

Techniek waarbij men lucht inhapt en deze weer uitstoot via de oesophagus (of de slokdarm, buis langs waar het voedsel van de farynx (of de keelholte) naar de maag gaat) en de mond om zo klanken voort te brengen. Mensen die een laryngectomie hebben ondergaan (chirurgische ingreep waarbij men de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) gedeeltelijk of volledig verwijdert) kunnen oesofagusspraak aanleren.

Oestrogeenreceptor (OR)

Proteïne die aanwezig is in gezonde cellen en in sommige kankercellen (maligne cellen), en die zich hecht aan het oestrogeen. Men voert een gehaltebepaling (analyse) uit van de oestrogeenreceptoren om te bepalen of de borstkankercellen oestrogeenreceptoren bezitten. Deze analyse zal de artsen helpen om een behandelingsplan te kiezen. Als de cellen oestrogeenreceptoren bezitten, spreekt men van positieve oestrogeenreceptoren (ER-positieve tumor (ER+)). Als de cellen geen oestrogeenreceptoren bezitten, spreekt men van negatieve oestrogeenreceptoren (ER-negatieve tumor (ER-)).

Oestrogeensubstitutietherapie (OST)

Behandeling die erin bestaat het oestrogeen (vrouwelijk geslachtshormoon) te vervangen wanneer het niet meer geproduceerd wordt door de ovaria (of de eierstokken). EST kan toegediend worden aan postmenopauzale vrouwen of aan die vrouwen wiens ovaria (of eierstokken) chirurgisch verwijderd werden. Oestrogeensubstitutietherapie wordt ook oestrogeenvervangingstherapie (OVT) of oestrogeenvervangende therapie (OVT) genoemd.

Oftalmoscopie

Ingreep waarbij men een oftalmoscoop gebruikt (dun instrument voorzien van een lampje en een vergrotingslens) om de interne structuren van het oog te onderzoeken, met inbegrip van de bloedvaten, de ooglens, het netvlies en de optische zenuw.

Oligodendroglioom

Zeldzame tumor die ontstaat in de oligodendrocyten (cellen die de zenuwen bedekken en beschermen) die aanwezig zijn in het centrale zenuwstelsel (CZS), met inbegrip van de hersenen en het ruggenmerg. Oligodendrogliomen kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Ze zijn een type van glioom. Oligodendrogliomen worden ook oligodendrogliale tumoren genoemd.

Omgevingstabaksrook

Zie secundaire rook.

Omleiding

Buis waarlangs het bloed of een andere vloeistof van het ene lichaamsdeel naar het andere kan stromen. Een omleiding kan aangebracht worden in de hersenen bijvoorbeeld, door een drain te plaatsen die verbonden is aan een lange katheter om de overtollige cerebrospinale vloeistof te verwijderen via de peritoneale holte (of de buikvliesholte).

Ommayareservoir

Toestel dat chirurgisch onder de hoofdhuid aangebracht wordt om chemotherapeutische stoffen rechtstreeks toe te dienen in de cerebrospinale vloeistof (CSV) die de hersenen en het ruggenmerg omringt.

Onbekende primaire tumor (OPT)

Kanker die zich uitgezaaid heeft (vorming van metastasen), maar waarvan de oorspronkelijke plaats (primaire haard) niet bepaald kan worden. De onbekende primaire tumor wordt soms carcinoom met onbekende primaire haard genoemd.

Oncogen

Gen dat deelneemt aan de regeling van de celgroei en -splitsing, en dat de verspreiding van kankercellen met zich kan meebrengen. Een oncogen kan een normaal gen zijn dat een mutatie ondergaan heeft (proto-oncogen), kan een normaal gen zijn waarvan de genexpressie abnormaal is of kan een gen zijn dat afkomstig is van een virus dat kanker kan uitlokken (oncogeen virus).

Oncologie

Studie van kankers, met inbegrip van de ontwikkeling, de diagnosestelling, de behandeling en de preventie van kankers. Een arts die gespecialiseerd is in de diagnosestelling en de behandeling van kankers noemt men een oncoloog. Er bestaan verschillende types van oncologen: medische oncoloog, oncologische chirurg, radio-oncoloog, oncologische gynaecoloog, oncologische uroloog et oncologische pediater.

Oncologisch chirurg

Arts die gespecialiseerd is in de diagnosestelling en de behandeling van kankers d.m.v. chirurgie, met inbegrip van biopsie en chirurgische ablatie (of verwijdering) van organen en weefsels.

Oncologisch spoedgeval

Zie oncologische urgentie.

Oncologische gynaecoloog

Arts die gespecialiseerd is in de diagnosestelling en de behandeling van kankers aan het vrouwelijke reproductieve systeem (of het voortplantingsstelsel), met inbegrip van de uterus (of de baarmoeder), de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)), de ovaria (of de eierstokken), de trompetten van Fallopius (kanalen waarlangs de ova (of de eicellen) van de ovaria (of de eierstokken) naar de uterus (of de baarmoeder) vervoerd worden), de schede (of de vagina, het geboortekanaal) en de vulva (of de schaamspleet).

Oncologische pediater (of kinderoncoloog)

Arts die gespecialiseerd is in de diagnosestelling en de behandeling van kankers bij kinderen.

Oncologische urgentie

Ernstig probleem dat veroorzaakt wordt door de kanker of de behandeling ervan. Bij sommige oncologische urgenties stelt men de eerste symptomen van deze ziekte vast. Het is mogelijk dat zij verschillende organen aantasten, zich plots voordoen en ernstig zijn of zelfs het leven bedreigen. Een oncologische urgentie wordt eveneens een oncologisch spoedgeval genoemd.

Oncologische uroloog

Arts die gespecialiseerd is in de diagnosestelling en de behandeling van kankers aan het urinestelsel (met inbegrip van kankers aan de nieren, de ureter, de urineblaas en de urethra) en aan het mannelijke voortplantingsstelsel (met inbegrip van kankers aan de prostaat, de teelballen en de penis).

Ondergewicht

Gewicht dat lager ligt dan het normale gewicht dat men verwacht bij iemand die even groot is. Een persoon met een lichaamsgewichtindex (BMI) lager dan 18,5 wordt over het algemeen beschouwd als lijdend aan ondergewicht en kan een verhoogd risico lopen op gezondheidsproblemen.

Onderhoudsbehandeling

Behandeling die toegediend wordt na de eerstelijnsbehandeling (primaire behandeling of standaardbehandeling) om een ziekte (zoals kanker) onder controle te houden of om te voorkomen dat hij weer de kop opsteekt (recidief). Deze behandeling kan toegediend worden gedurende een lange periode. De onderhoudsbehandeling kan geneesmiddelen, vaccins, antilichamen (of antistoffen) of hormonen omvatten.

Ondersteunende zorg

Behandeling die toegediend wordt om de levenskwaliteit van iemand met een ernstige ziekte (zoals kanker) te verbeteren. Ondersteunende zorg is erop gericht de ziektegerelateerde symptomen en behandelingsgerelateerde bijwerkingen zo snel mogelijk te verzachten of te behandelen. Ze is er eveneens op gericht de psychologische, sociale en geestelijke problemen die voortvloeien uit de ziekte en haar behandeling op te vangen.

Ongewenste reactie

Niet-intentionele, ongewenste of schadelijke bijwerking van een geneesmiddel of een andere behandeling. De ongewenste reactie wordt ook ongewenste bijwerking of ongewenst voorval genoemd.

Ontlasting

Vaste afvalstoffen bestaande uit niet-verteerde voedingsmiddelen, bacteriën, mucus (of slijm) en cellen van het darmslijmvlies. Deze afvalstoffen worden buiten het lichaam afgevoerd door de anus (of de aars). De ontlasting wordt ook fecaliën of stoelgang genoemd.

Open-labelstudie

Type van klinische proef of onderzoeksstudie. Tijdens een dergelijke studie zijn zowel de deelnemers als de onderzoekers op de hoogte van het type van behandeling dat de deelnemers ontvangen. Vergelijken met blinde studie.

Opioïde

Synthetisch narcoticum (of verdovingsmiddel) waarvan de werking lijkt op natuurlijk opium, dat de hevige pijn vermindert en dat somnolentie of stupor veroorzaakt.

Opioïde oraal

  1. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de mond.
  2. Term die duidt op wat toegediend wordt via de mond.
Oppervlaktemarker

Molecule aan het oppervlak van een cel die gebruikt wordt om het type van cel waaraan deze molecule gehecht is te identificeren. Oppervlaktemarkers kunnen receptoren zijn die zich hechten aan bijzondere stoffen en die een reactie of actie van de cel uitlokken. Ze kunnen ook actief zijn als antigenen die zich hechten aan bijzondere antilichamen (of antistoffen). Met oppervlaktemarkers kan men verschillende cellen identificeren of als doelwit nemen. Sommige kankercellen hebben bijvoorbeeld specifieke proteïnen (antigenen) aan hun oppervlak. De monoklonale antilichamen (of antistoffen) kunnen gebruikt worden om zich te richten op de kankercellen, aangezien ze zich hechten aan een specifiek antigen op de kankercel.

Optische zenuw

Zenuw die de boodschappen van het netvlies (zenuwweefsel aan de achterzijde van het oog dat de beelden ontvangt) naar de hersenen doet circuleren.

Opvolging

De gezondheidstoestand van een persoon gedurende een bepaalde periode na zijn behandeling in het oog houden om te weten of er geen complicaties of tekenen zijn die erop wijzen dat de ziekte zich opnieuw voordoet (recidief).

Oraal contraceptivum

Type van contraceptivum dat toegediend wordt via de mond in de vorm van een tablet. Het merendeel van de orale contraceptiva bevat oestrogenen en progesteron.

Orchidectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een of beide testikels (of teelballen). Bilaterale of radicale orchidectomie is de chirurgische verwijdering van beide testikels. Deze ingreep wordt ook orchiëctomie genoemd.

Orgaan

Deel van het lichaam bestaande uit verschillende weefsels dat een of meerdere specifieke functies uitvoert. Voorbeelden van organen zijn het hart, de longen, de ogen, de oren, de nieren en de lever.

Organisme

Ieder levend wezen, zoals een dier, een plant, een schimmel of een bacterie.

Orofarynx

Centraal gedeelte van de farynx (of de keelholte) achteraan in de mond dat de achterzijde van de tong, het zachte verhemelte (het achterste en zachte gedeelte van het gehemelte (of de bovenzijde van de mond)) en de amandelen omvat.

Osteitis deformans

Zie botziekte van Paget.

Osteonecrose

et afsterven (necrose) van de botcellen dat doorgaans veroorzaakt wordt door een vermindering van de bloedtoevoer. Osteonecrose die veroorzaakt wordt door irradiatie (of bestraling) wordt osteoradionecrose genoemd. Osteonecrose wordt ook aseptische osteonecrose of avasculaire necrose genoemd.

Osteosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de botten. Osteosarcomen ontwikkelen zich meestal in de grote botten van de armen of de benen, en doen zich doorgaans voor bij kinderen of jonge volwassenen. Osteosarcomen worden ook osteogene sarcomen genoemd.

Ostomie

Zie stomie.

Otoscopie

Ingreep waarbij men een otoscoop gebruikt (toestel voorzien van een lampje en een vergrotingslens) om de uitwendige gehoorgang en het trommelvlies te onderzoeken.

Ovariëctomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een of beide ovaria (of eierstokken). Bilaterale ovariëctomie is de chirurgische ablatie van beide ovaria.

Ovarium (of eierstok)

Een van de twee kleine en ronde vrouwelijke organen in het bekken (één aan iedere zijde van de uterus (of de baarmoeder)) die de germinale cellen (of de kiemcellen, de ova (of de eicellen)) produceren en de vrouwelijke geslachtshormonen uitscheiden. Het bijvoeglijke naamwoord ovarieel of ovariaal duidt op alles wat betrekking heeft op de ovaria, een ovariële tumor bijvoorbeeld.

Overgewicht

Gewicht dat hoger ligt dan het normale gewicht dat men verwacht bij iemand die even groot is. Het feit dat iemand aan overgewicht lijdt, betekent soms, maar niet altijd, ook dat hij obees is. Een persoon met een lichaamsgewichtindex (BMI, van het Engels Body Mass Index) tussen 25 en 29,9 wordt over het algemeen beschouwd als lijdend aan overgewicht en kan een verhoogd risico lopen op gezondheidsproblemen.

Overleving

Percentage van mensen met een ziekte die op een bepaald moment na hun diagnose nog steeds in leven zijn. De statistische gegevens inzake de overleving van kanker worden vaak verschaft voor een overlevingsperiode van 5 jaar. Deze gegevens geven het percentage aan van mensen met een bepaalde ziekte die 5 jaar na hun diagnose nog steeds in leven zijn. Het kan gaan om mensen die geen recidief hebben, die in remissie zijn of die nog steeds in behandeling zijn. Zie ook geobserveerde overleving en relatieve overleving.

Overleving zonder recidief

Percentage van mensen met een bepaalde ziekte die in leven zijn en geen aantoonbare ziekte (zonder recidief) hebben na een bepaalde tijdsperiode. Als de kankerbehandeling een overlevingspercentage zonder recidief van 70 % na 5 jaar met zich meebrengt bijvoorbeeld, betekent dit dat men bij 7 mensen op 10 de ziekte gedurende de 5 jaar na de behandeling niet vastgesteld heeft.

Ovum (of eicel)

Vrouwelijk geslachtshormoon (germinale cel) dat geproduceerd wordt door de ovaria (of de eierstokken).

Pakjaar

Meeteenheid voor het gebruik van tabak van een persoon gedurende een lange periode. Dit gebruik wordt berekend door het aantal opgerookte sigarettenpakjes per dag te vermenigvuldigen met het aantal jaren tijdens dewelke de persoon rookte.

Palpabel

Term die betrekking heeft op het feit om iets te kunnen voelen of aanraken. Een palpabele massa bijvoorbeeld is een massa of een knobbel in het lichaam die men kan voelen door met de handen op de huid te duwen.

Palpatie

Fysiek onderzoek dat erin bestaat met de handen en vingers op het lichaamsoppervlak te drukken om de interne organen en weefsels te voelen en om afwijkingen op te sporen.

Palpitatie (of hartkloppingen)

Een hartslag die onregelmatig is, sneller verloopt en harder is dan gewoonlijk, en die gevoeld kan worden door de persoon in kwestie.

Pancoast-tobiassyndroom

Groep van symptomen die zich voordoen in de aanwezigheid van een pancoasttumor, waaronder pijn aan de arm en de schouder alsook spieratrofie in de arm en de hand. Het syndroom van Pancoast-Tobias wordt veroorzaakt door een tumor in het bovenste gedeelte van de long dat de zenuwen van de arm comprimeert.

Pancoasttumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in het bovenste deel van de long en die zich verspreidt naar de omgevende ribben of wervels (botten in de wervelkolom). Het merendeel van de pancoasttumoren zijn niet-kleincellige longkankers. In sommige gevallen kunnen deze tumoren druk uitoefenen op de zenuwen in de arm, pijn veroorzaken in de arm en in de schouder, en een spieratrofie in de arm of de hand (pancoastsyndroom) met zich meebrengen. De pancoasttumor wordt ook longapextumor genoemd.

Pancreas (of alvleesklier)

Lang en uitgerekt orgaan aan de achterzijde van de maag dat spijsverteringssappen uitscheidt die via het pancreaskanaal vervoerd worden naar het duodenum (of de twaalfvingerige darm, eerste gedeelte van de dunne darm). De pancreas produceert eveneens hormonen (zoals insuline) die helpen om de functies van het lichaam i.v.m. de opslag en het gebruik van voedsel te regelen. Het bijvoeglijke naamwoord pancreatisch duidt op alles wat betrekking heeft op de pancreas, een pancreatisch adenocarcinoom bijvoorbeeld.

Pancreaskanaal

Kanaal om de spijsverteringssappen van de pancreas (of de alvleesklier) naar het duodenum (of de twaalfvingerige darm, het eerste gedeelte van de dunne darm) te vervoeren.

Pancytopenie

Vermindering van het aantal van alle types van bloedcellen (rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes). Pancytopenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Dit kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Panendoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de farynx (of de keelholte), de larynx (of het strottenhoofd), de slokdarm, de trachea (of de luchtpijp, luchtweg) en de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, buizen, of luchtwegen, die de lucht doorlaten naar en van de longen) te onderzoeken. Bij een panendoscopie doet men een beroep op nasofaryngoscopie, laryngoscopie, bronchoscopie en oesofagoscopie om mensen met kanker aan het hoofd of de hals volledig te kunnen onderzoeken. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefselmonsters verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een panendoscopie uitvoeren om poliepen of tumoren te verwijderen, om het stadium van de kanker aan het hoofd en de hals te bepalen, om te bepalen of er sprake is van een recidiverende ziekte of om een primaire tumor op te sporen wanneer de kanker opgemerkt werd in een ander lichaamsdeel.

Papillair

Duidt op alles wat betrekking heeft of wat lijkt op een papil (uitsteeksel in de vorm van een knop). Een papillaire tumor bijvoorbeeld is een tumor in de vorm van een kleine knop of een paddenstoel waarvan de stam verbonden is met de interne bekleding van een orgaan.

Papilloom

Goedaardige (benigne) tumor die ontstaat in de epitheelcellen. Papillomen kunnen zich ontwikkelen op de huid of op de slijmvliezen die de binnenzijde van lichaamsholtes bekleden. Papillomen die veroorzaakt worden door het humane papillomavirus (HPV) worden verrucae (of wratten) genoemd. Papillomen kunnen kwaadaardig worden. Vergelijken met verruca (of wrat).

Paptest

Ingreep die erin bestaat de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) af te schrapen met als doel cellen te verwijderen. Deze cellen zal men vervolgens op een objectglaasje uitstrijken om te onderzoeken onder de microscoop. De paptest wordt gebruikt om precancereuze veranderingen op te sporen in de cellen van de baarmoederhals alsook om baarmoederhalskanker op te sporen. De paptest wordt ook het uitstrijkje van Papanicolaou, de papanicolaoutest of het baarmoederhalsuitstrijkje genoemd.

Paracentese

Ingreep die erin bestaat een fijne naald of buis in te brengen in de huid tot in de abdominale holte (of de buikholte) om vloeistof af te nemen. Artsen kunnen een beroep doen op paracentese om abdominale vloeistof af te nemen en vervolgens te onderzoeken onder de microscoop of om een vochtophoping in de abdominale holte te verminderen. Paracentese wordt ook abdominale punctie genoemd.

Paranasaal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het gebied nabij de neus.

Paraneoplastisch syndroom

Groep van symptomen die zich voordoen wanneer de door de kankercellen afgescheiden stoffen de werking van organen of weefsels verstoren, of deze laatste nu dichtbij of ver van de tumor liggen. Bepaalde types van longkanker bijvoorbeeld produceren hormonen die de nierfuncties aantasten.

Parathyroïde (of bijschildklier)

Een van de 4 kleine klieren die aan het thyroïd (of de schildklier) in de hals gehecht zijn, die het parathyroïde hormoon (of het parathormoon) produceert en afscheidt, en die helpt om het calcium-, magnesium- en fosforgehalte in het bloed te regelen.

Parenterale voeding

Het in het lichaam inbrengen van voedingsstoffen en andere stoffen via een rechtstreekse injectie in een ader (via intraveneuze weg). Parenterale voeding wordt toegediend aan mensen die de voedingsstoffen niet via het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) kunnen absorberen. De geïnjecteerde vloeistof bevat doorgaans zout, glucose (of suiker), aminozuren, elektrolyten, vitaminen en geneesmiddelen. Wanneer parenterale voeding gebruikt wordt om een persoon alle voedingsstoffen te geven die hij nodig heeft, wordt deze behandeling totale parenterale voeding (TPV) genoemd.

Pathologie

  1. Studie van ziekten, waaronder hun oorzaken, hun ontwikkeling en hun effecten op het lichaam.
  2. Symptomen, processen of openbaringen van een ziekte.
    1. Een arts die gespecialiseerd is in de bepaling van de oorzaken en de aard van ziekten noemt men een patholoog. De patholoog helpt om de diagnose, de prognose en de behandeling van een ziekte te verduidelijken door de afgenomen cellen en weefsels te bestuderen onder de microscoop en door laboratoriumtesten uit te voeren. De term pathologisch duidt op alles wat betrekking heeft op de pathologie. Hij kan ook verwijzen naar iets dat in verband staat met of veroorzaakt wordt door een ziekte, zoals een pathologische fractuur.

Pathologische fractuur

Fractuur (of breuk) met als oorzaak het brozer worden van de botten of een ziekte aan het beenweefsel eerder dan een verwonding. Pathologische fracturen worden meestal veroorzaakt door botziekten (zoals kanker) die deze botten brozer maken.

Penis

Extern mannelijk geslachtsorgaan dat de urethra (of de urinebuis, buis om het sperma en de urine buiten het lichaam af te voeren) omvat. Het bijvoeglijke naamwoord peniel duidt op alles wat betrekking heeft op de penis, een peniele tumor bijvoorbeeld.

Penisprothese

Rigide buis of opblaasbaar toestel dat chirurgisch ingebracht wordt in de penis om de man te helpen om een erectie te krijgen en te houden. De penisprothese wordt ook penisimplantaat genoemd.

Percutaan

Door de huid heen. Percutane voedingssondes bijvoorbeeld worden door de huid heen rechtstreeks in de maag of de dunne darm ingebracht. Vergelijken met subcutaan (SC).

Percutane endoscopische gastrostomie (PEG)

Chirurgische ingreep waarbij artsen een beroep doen op een endoscoop (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) als hulpmiddel tijdens een gastrostomie (chirurgische ingreep waarbij een opening aangelegd wordt in de buikwand tot in de maag). Artsen gebruiken een endoscoop om deze kunstmatige opening (stoma) aan te leggen vanuit de maag naar de buikwand en om een voedingssonde (gastrostomiesonde) aan te leggen.

Percutane transhepatische cholangiografie (PTC)

Ingreep die gebruikt wordt om de galkanalen te onderzoeken. Een contrastmiddel wordt geïnjecteerd door de huid en de lever heen tot aan de galkanalen om ze duidelijk in kaart te brengen op de röntgenfoto. PTC is een type van cholangiografie.

Perfusie

Ingreep die erin bestaat via een ader een vloeistof toe te dienen aan het lichaam, maar geen bloed. Men kan bijvoorbeeld een beroep doen op een perfusie om een zoutoplossing of geneesmiddelen toe te dienen. Wanneer de perfusie gedurende een lange tijd uitgevoerd wordt, spreekt men van een continue perfusie. Vergelijken met transfusie.

Pericard

Vlies bestaande uit een dubbele laag van weefsels dat het hart omringt en beschermt. Het pericard produceert een vloeistof die actief is als smeermiddel zodat het hart op een normale manier kan bewegen in de borstkas.

Pericardiale uitstorting

Abnormale vochtophoping in het pericard (of het hartzakje, membraam dat het hart omhult).

Periduraal

Term die verwijst naar alles wat betrekking heeft op de ruimte tussen het harde hersenvlies (of dura mater, de meeste externe laag van de hersenvliezen, membranen die de hersenen en het ruggenmerg bedekken en beschermen) en het omliggende bot. Een peridurale anesthesie bijvoorbeeld bestaat erin een anestheticum (of een verdovingsmiddel) te injecteren in de ruimte rond het ruggenmerg.

Periduraal anestheticum (of epiduraal anestheticum)

Type van regionaal anestheticum (geneesmiddel dat een gedeeltelijk of volledig verlies van gevoel veroorzaakt) dat geïnjecteerd wordt op de plaats rond het ruggenmerg, wat een gevoelsverlies met zich meebrengt in het abdomen en in het bovenste lichaamsdeel. Men noemt dit ook de rachianesthesie.

Perifeer

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het externe gedeelte (of het oppervlak) van het lichaam of een structuur, of wat gericht is op de buitenzijde van het lichaam. Het perifere zenuwstelsel bijvoorbeeld is het gedeelte van het zenuwstelsel aan de buitenzijde van de hersenen en het ruggenmerg. Een ander voorbeeld is het perifere bloed, het bloed aan de buitenzijde van het beenmerg.

Perifeer zenuwstelsel (PZS)

Delen van het zenuwstelsel buiten het encephalon en het ruggenmerg (centrale zenuwstelsel of CZS), waaronder de zenuwen die de boodschappen (elektrische signalen) tussen het CZS en de rest van het lichaam doen circuleren. Het PZS bestaat uit het somatische zenuwstelsel (het controleert de vrijwillige bewegingen van het lichaam, zoals het stappen) en het autonome zenuwstelsel (het controleert de onvrijwillige bewegingen van het lichaam, zoals de respiratie (of de ademhaling) en de digestie (of de vertering)). Het autonome zenuwstelsel splitst zich bovendien op in het sympathische zenuwstelsel (het bereidt het lichaam voor om op te treden) en het parasympathische zenuwstelsel (het controleert verschillende activiteiten wanneer het lichaam zich in rust bevindt).

Perifere neuropathie

Letsel aan de perifere zenuwen (zenuwen aan de buitenzijde van de hersenen en de wervelkolom) dat pijn, verkleumdheid, kriebelingen, een branderig gevoel, een zwelling, zwakke spieren of verminderde reflexen kan veroorzaken in sommige delen van het lichaam. Perifere neuropathie kan veroorzaakt worden door een fysieke verwonding, een infectie, het inslikken van toxische stoffen of een ziekte (zoals kanker, diabetes, nierinsufficiëntie of malnutritie (of ondervoeding)). Ze kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie en radiotherapie.

Perifere stamceltransplantatie

Type van stamceltransplantatie dat erin bestaat stamcellen te gebruiken die de ontwikkeling van bloedcellen bevorderen en die men uit het circulerende bloed (of het perifere bloed) heeft gehaald in plaats van uit het beenmerg.

Perimenopauze

Periode in het leven van een vrouw waarin het gehalte aan oestrogeen begint te dalen en de menstruatie onregelmatig wordt, doorgaans 3 à 5 jaar voor de menopauze. De symptomen omvatten vaak opvliegers, nachtelijk zweet, humeurigheid, een droge schede (of vagina) en infertiliteit (of onvruchtbaarheid). De term perimenopauzaal duidt op alles wat betrekking heeft op de perimenopauze.

Peritoneaal pseudomyxoom

Medische aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ophoping van mucus (of slijm) in het abdomen (of de buik). Dit slijm kan afkomstig zijn van een tumor die dit produceert en die zich in de appendix of andere abdominale weefsels bevindt. Men noemt dit ook de gelatineziekte van het peritoneum.

Peritoneale holte (of buikvliesholte)

Ruimte tussen het pariëtale peritoneum (membraan dat de wanden van het abdomen (of de buik) en het bekken bedekt) en het viscerale peritoneum (membraan dat het merendeel van de organen in het abdomen (of de buik) bedekt en ondersteunt).

Peritoneum (of buikvlies)

Membraan dat de binnenste wanden van de abdominale holte (of de buikholte) en de pelvische holte (of de bekkenholte) bekleedt (pariëtaal peritoneum) en dat het merendeel van de abdominale organen bedekt en ondersteunt (visceraal peritoneum).

Pernicieuze anemie (of pernicieuze bloedarmoede)

Type van anemie (vermindering van het aantal rode bloedlichaampjes) dat veroorzaakt wordt door het onvermogen van het lichaam om vitamine B12 op te nemen.

Peroperatief

Tijdens een chirurgische ingreep.

Pesticide

Alle chemische producten die gebruikt worden om insecten, planten, dieren of andere schadelijke organismen te vernietigen of om hun verspreiding te beperken. Pesticiden omvatten insecticiden (chemische producten die gebruikt worden om insecten te vernietigen of om hun verspreiding te beperken), herbiciden (chemische producten die gebruikt worden om planten te vernietigen of om hun verspreiding te beperken), fungiciden (chemische producten die gebruikt worden om paddenstoelen en schimmels te vernietigen of om hun verspreiding te beperken), rodenticiden (chemische producten die gebruikt worden om ratten en andere knaagdieren te vernietigen of om hun verspreiding te beperken) en fumigatiemiddelen (chemische stof die een gas produceert om schadelijke organismen te vernietigen of om hun verspreiding te beperken).

PET-scan

Zie positronemissietomografie (PET).

Petechiën

Kleine, roodachtige, effen plekken op de huid die veroorzaakt worden door een subcutane bloeding. Petechiën kunnen veroorzaakt worden door bepaalde kankers. Ze kunnen ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie.

Peutz-jegherssyndroom

Genetische aandoening die donkere plekken op de mond en de vingers, en poliepen in de dunne en de dikke darm met zich meebrengt. Het syndroom van Peutz-Jeghers wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, waaronder colorectale kanker, borstkanker, pancreaskanker, eierstokkanker en dunnedarmkanker.

Plaat van Peyer (of Peyerse plaat)

Een van de talrijke aggregaten van lymfeweefsel in de bekleding van het ileum (of de kronkeldarm, laatste gedeelte van de dunne darm) met als functie, net zoals een lymfeklier, intestinale infecties (of darminfecties) te herkennen en te bestrijden. Men noemt dit ook aggregaten van lymfefollikels.

Placebo

Niet-werkzame stof of behandeling zonder invloed die lijkt op een werkzaam geneesmiddel of een echte medische behandeling en die op dezelfde manier toegediend wordt. Placebo's kunnen gebruikt worden in gecontroleerde klinische proeven. De ene groep krijgt een placebo en de andere groep krijgt de stof of de behandeling die het voorwerp uitmaakt van de studie. De onderzoekers vergelijken vervolgens de effecten van de placebo en de behandeling of de werkzame stof.

Plasma

Vloeibaar gedeelte van het bloed dat de bloedcellen vervoert en dat heel wat proteïnen en minerale stoffen bevat.

Plasmaferese

Techniek die erin bestaat m.b.v. een speciaal toestel, het aferesetoestel, het plasma (vloeibaar gedeelte van het bloed) in een bloedmonster van de andere cellen te scheiden en het eruit te halen. De rest van het bloed wordt vervolgens vermengd met een zoutoplossing, een plasmavervanger of het plasma van een donor om terug te geven aan de persoon in kwestie. Plasmaferese wordt gebruikt om het hoge gehalte aan autoantilichamen (of autoantistoffen) in het plasma te verminderen en om gezond plasma van donoren te verzamelen.

Plasmocyt

Type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om het lichaam te helpen om infecties te bestrijden. Plasmocyten ontwikkelen zich vanuit geactiveerde B-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden). Ze maken volwaardig deel uit van het immuunsysteem van het lichaam.

Plastische chirurgie

Chirurgische ingreep die erin bestaat het uiterlijk van een persoon te verbeteren, bijvoorbeeld door het verminderen van littekenweefsel of een misvorming die veroorzaakt werd door een ongeval, een aangeboren afwijking of een behandeling om een ziekte te genezen.

Pleura (of borstvlies)

Dun weefselmembraan dat de longen bedekt en de borstkasholte bekleedt. De pleura beschermt de longen, fungeert als schokdemper en produceert een vloeistof die actief is als smeermiddel, zodat de longen rustig kunnen bewegen in de borstkas.

Pleurale holte (of pleuraholte)

Ruimte tussen de longen en de borstkaswand die bedekt is door de pleura (of het borstvlies).

Pleurale uitstorting

Abnormale vochtophoping in de pleuraholte (ruimte tussen de longen en de borstkaswand).

Ploïdie

Aantal paar chromosomen in een cel. Zie ook haploïde, diploïde en trisomie.

Pneumonectomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een long te verwijderen. Gedeeltelijke pneumonectomie is de ablatie (of de verwijdering) van een of meerdere longkwabben.

Pneumonie (of longontsteking)

Infectie van een of beide longen die veroorzaakt wordt door een bacterie, een virus of schimmels. De tekenen en symptomen omvatten koorts, rillingen, hoest met expectoraties (slijmen), borstpijn en ademnood (of dyspneu).

Pneumonitis

Inflammatie (of ontsteking) van de longen. De symptomen omvatten ademnood tijdens een fysieke activiteit, hoest en koorts. Pneumonitis kan veroorzaakt worden door een ziekte, een infectie, een allergie, een irritatie van het longweefsel door de inhalatie (of de inademing) van stoffen of radiotherapie. Pneumonitis die veroorzaakt wordt door radiotherapie wordt radiatiepneumonitis genoemd.

Pneumothorax (of klaplong)

Luchtophoping in de pleurale holte (ruimte tussen de longen en de borstkaswand) die een totale of gedeeltelijke inzakking van de longen (atelectase) veroorzaakt.

Poliep

Kleine massa in de vorm van een bloemkool die zich ontwikkelt ten koste van een slijmvlies, zoals het slijmvlies dat het colon (of de karteldarm), de urineblaas, de uterus (of de baarmoeder), de stembanden of de neusholtes bekleedt. Het merendeel van de poliepen zijn niet kwaadaardig, maar sommige onder hen kunnen het wel worden.

Ponsbiopsie (of stansbiopsie)

Type van biopsie waarbij men een scherp en hol instrument (genaamd de pons) gebruikt om een klein rond huidfragment en onderliggend weefsel af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop.

Positronemissietomografie (PET)

Beeldvormingstechniek die erin bestaat een computer te gebruiken om driedimensionale kleurfoto's te maken van interne gebieden van het lichaam. Bij de patiënt injecteert men een radioactieve stof (of een radio-isotoop) die zich ophoopt in verschillende weefsels. Dankzij een gespecialiseerd toestel (positroncamera) kan men de door de radio-isotopen uitgezonden stralingen opsporen en een foto bekomen van de organen en structuren. De foto die men maakt, wordt de PET-scan genoemd.

Postmarketing surveillance

Systematische surveillance (doorgaans uitgevoerd door een overheids- of regelgevingsinstantie) van de bijwerkingen of de ongewenste reacties (ongunstige of gevaarlijke bijwerkingen van een geneesmiddel of een andere behandeling) eenmaal deze laatste officieel goedgekeurd werd en toegediend kan worden aan het grote publiek.

Postmenopauze

Periode na de menopauze. Het bijvoeglijke naamwoord postmenopauzaal duidt op alles wat betrekking heeft op de periode na de menopauze.

Postoperatief

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de periode na een chirurgische ingreep.

Precancereus

Wordt gezegd van een toestand die naar een kanker neigt. Een precancereuze aandoening of toestand kan (of heeft de neiging om) kwaadaardig (maligne) (te) worden. Precancereus wordt ook premaligne genoemd.

Precursor

  1. Teken of symptoom dat voorafgaat aan de openbaring van een ander teken of symptoom.
  2. Stof van waaruit een andere meer actieve en meer geëvolueerde stof zich ontwikkelt.
Preklinische proef

Onderzoek dat geleid wordt alvorens enige proef op mensen te starten. Preklinische proeven omvatten testen op weefsels en cellen in het laboratorium en op dieren om te bepalen of er een kans bestaat dat een geneesmiddel, een ingreep of een behandeling nuttig is voor mensen.

Preleukemie

Zie myelodysplastisch syndroom (MDS).

Premenopauze

Periode vóór de menopauze. Het bijvoeglijke naamwoord premenopauzaal duidt op alles wat betrekking heeft op de periode vóór de menopauze.

Preoperatief

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de periode vóór een chirurgische ingreep.

Prevalentie

Aantal mensen met een ziekte in een welbepaalde populatie, op een bepaald moment of in een welbepaalde periode. Dit aantal omvat de nieuwe gevallen (incidentie) alsook de reeds bestaande gevallen. De prevalentie wordt doorgaans uitgedrukt in cijfers. De manier waarop men het prevalentiecijfer vastlegt, hangt af van de frequentie van de ziekte. De prevalentiecijfers voor de meestvoorkomende ziekten bijvoorbeeld kunnen per 1 000 personen of in de vorm van een percentage (per 100 personen) geregistreerd worden, terwijl de meest zeldzame aandoeningen per 100 000 of zelfs per miljoen personen opgenomen zullen worden.

Preventief

Term die betrekking heeft op de maatregelen die erop gericht zijn een ziekte te voorkomen of te vermijden. Enkele voorbeelden van preventieve maatregelen: ervoor kiezen om niet te roken, zich beschermen tegen overmatige blootstelling aan zonlicht of een chirurgische ablatie (of verwijdering) ondergaan van een orgaan dat de neiging vertoont om getroffen te worden door kanker. Preventieve maatregelen worden ook profylactische maatregelen genoemd.

Preventieproef

Type van klinische proef tijdens dewelke men tracht de beste middelen te vinden om een ziekte (zoals kanker) te voorkomen bij mensen die nooit door deze ziekte getroffen werden of om ervoor te zorgen dat ze zich niet opnieuw voordoet (recidief). Bij preventieproeven kan men een beroep doen op nieuwe geneesmiddelen, vaccins, vitaminen en mineralen, of veranderingen in de levenswijze.

Primaire haard

Plaats of gebied van het lichaam waar de kanker ontstaan is.

Primaire therapie

Zie eerstelijnsbehandeling.

Profylactisch

Zie preventief.

Profylactische mastectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van een of beide borsten bij een persoon die een zeer hoog risico loopt op de ontwikkeling van borstkanker, maar die nog geen tekenen of symptomen van de ziekte vertoont. Profylactische mastectomie wordt ook preventieve mastectomie genoemd.

Progesteron

Vrouwelijk geslachtshormoon met als functie de uterus (of de baarmoeder) voor te bereiden op de zwangerschap en de borsten voor te bereiden op de lactatie (of het geven van de borst) na de bevalling. Progesteron wordt voornamelijk geproduceerd door de ovaria (of de eierstokken) en de placenta (of de moederkoek). Dit hormoon kan ook in het laboratorium geproduceerd worden en kan toegediend worden om menstruatieproblemen, infertiliteit (of onvruchtbaarheid), symptomen m.b.t. de menopauze en andere ziekten te behandelen of als een middel voor geboorteregeling.

Progesteronreceptor (PR)

Proteïne die aanwezig is in een bepaald aantal gezonde cellen en kankercellen (maligne cellen), en die zich hecht aan het progesteron. Men voert een analyse (test) uit van het statuut van de hormoonreceptoren om te bepalen of de borstkankercellen progesteronreceptoren bezitten. Deze analyse zal de artsen helpen om een beslissing te nemen m.b.t. het behandelingsplan. Als de cellen progesteronreceptoren bezitten, spreekt men van positieve progesteronreceptoren (PR-positieve tumor (PR+)). Als de cellen geen progesteronreceptoren bezitten, spreekt men van negatieve progesteronreceptoren (PR-negatieve tumor (PR-)).

Prognose

  1. Verwachte afloop of verwacht verloop van een ziekte.
  2. Kans op genezing of risico op recidief.
Prognostische factor

Situatie, toestand of karakteristiek van een persoon waar men rekening mee houdt bij het opstellen van een prognose. Er bestaan heel wat verschillende prognostische factoren, met inbegrip van het type en het stadium van kanker alsook de leeftijd en de algemene gezondheidstoestand van de getroffen persoon.

Prostaat

Klier in de vorm van een kastanje juist onder de urineblaas en voor het rectum (of de endeldarm) die de urethra (of de urinebuis, kanaal om het sperma en de urine buiten het lichaam af te voeren) omringt en die een vloeistof produceert die bijdraagt tot de vorming van het sperma. De prostaat wordt ook prostaatklier genoemd.

Prostaatspecifiek antigen (PSA)

Proteïne die geproduceerd wordt door de prostaat en die in normale omstandigheden aanwezig is in het sperma en het bloed. Men kan een hoger gehalte aan PSA terugvinden in het bloed van mannen met prostaatkanker, benigne prostaathyperplasie (BPH) of een prostaatontsteking. Het PSA kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand met prostaatkanker reageert op de behandeling ervan of om te weten te komen of de prostaatkanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief).

Prostaatspecifiek antigen (PSA)

Proteïne die geproduceerd wordt door de prostaat en die in normale omstandigheden aanwezig is in het sperma en het bloed. Men kan een hoger gehalte aan PSA terugvinden in het bloed van mannen met prostaatkanker, benigne prostaathyperplasie (BPH) of een prostaatontsteking. Het PSA kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand met prostaatkanker reageert op de behandeling ervan of om te weten te komen of de prostaatkanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief).

Proteasoominhibitoren (of proteasoomremmers)

Geneesmiddel dat de productie van het proteasoom stopt of de werking ervan tegengaat. Dit is een proteïne die helpt om andere proteïnen die de cellen niet nodig hebben af te breken. Eenmaal de proteïnen afgebroken zijn, kunnen de cellen deze opnieuw gebruiken om nieuwe proteïnen te produceren die ze nodig hebben. Proteasoomremmers zijn een type van behandeling met groeifactorinhibitoren (of groeifactorremmers). Ze kunnen gebruikt worden om de kankercellen te helpen vernietigen, aangezien de proteïnen, wanneer ze de proteasomen blokkeren, zich ophopen in de cellen en ze vernietigen.

Proteïne

Molecule bestaande uit aminozuren die een cruciale rol speelt in de groei van het lichaam en het herstel van de weefsels. Proteïnen zijn de basiscomponenten van de structuren (zoals de huid en het haar) en andere stoffen van het lichaam (zoals enzymen, cytokinen en antilichamen (of antistoffen)).

Proteïne van Bence-Jones

Proteïne die aanwezig is in de urine van mensen met een multipel myeloom. Het gehalte aan proteïnes van Bence-Jones in de urine kan gebruikt worden om te kijken hoe iemand met een multipel myeloom reageert op de behandeling ervan.

Prothese

Kunstmatig apparaat of toestel dat gebruikt wordt om een deel van het lichaam te vervangen. Voorbeelden van prothesen zijn een kunstmatige ledemaat of externe borstprothesen.

Proto-oncogen

Normaal gen dat deelneemt aan de regeling van de celgroei en -splitsing, en dat een mutatie (of een verandering) kan ondergaan en een oncogen kan worden. Mutaties kunnen erfelijk zijn of kunnen veroorzaakt worden door een blootstelling aan een carcinogene stof (stof die kanker veroorzaakt) in de natuur.

Protocol

Gedetailleerd plan dat een wetenschappelijk experiment of een ingreep, een behandeling of een medische test beschrijft. Het protocol van een klinische proef bijvoorbeeld beschrijft het voorwerp van het onderzoek, de manier waarop het onderzoek gevoerd zal worden, het aantal deelnemers, de geschiktheidscriteria, de testen die geleid zullen worden en op welk moment, en de informatie die vergaard zal worden.

Pruritus

Jeuk. Pruritus kan een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie.

PSA

Zie prostaatspecifiek antigen.

Pseudoprogressie

Bij een beeldvormingsonderzoek, zoals bij een CT- of MRI-scan, lijkt de tumor groter te zijn geworden terwijl dit helemaal niet het geval is. Dit kan veroorzaakt worden door een tijdelijke zwelling van de weefsels rond de tumor, doorgaans na radiotherapie of andere behandelingen.

Pseudorespons

Bij een beeldvormingsonderzoek, zoals bij een CT- of MRI-scan, lijkt de tumor kleiner te zijn geworden terwijl dit helemaal niet het geval is. Dit kan veroorzaakt worden door een tijdelijke vernauwing van de weefsels rond de tumor na bepaalde behandelingen.

Purgatie

Proces waarbij men de stamcellen behandelt die de vorming van bloedcellen bevorderen (hematopoëtische cellen) of waarbij men de monsters van het beenmerg behandelt die afgenomen werden om alle ongewenste cellen te vernietigen. De stamcellen kunnen bijvoorbeeld behandeld worden d.m.v. chemotherapie om alle kankercellen te vernietigen die in de afgenomen materie aanwezig zouden kunnen zijn voordat dit laatste gebruikt wordt in de stamceltransplantatie.

PUVA

Type van therapie waarbij men zowel psoraleen (P) als ultraviolette straling A (uv-A) gebruikt. Psoraleen wordt toegediend om de huid ontvankelijk te maken voor de uv A-straling. De huid wordt blootgesteld aan de uv A-straling vanaf 1 à 2 uur na de toediening van het geneesmiddel. De stralen activeren het geneesmiddel, dat interageert met het DNA van de kankercellen, die ervan sterven. PUVA-therapieën worden gebruikt om veelvoorkomende huidaandoeningen (zoals psoriasis, vitiligo en eczeem) en huidkankers te behandelen.

PZS

Zie perifeer zenuwstelsel.

Quadrantectomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kwart (of een kwadrant) van de borst te verwijderen. Quadrantectomie is een type van borstsparende chirurgie. Soms ook kwadrantectomie geschreven.

Rachianesthesie

Zie periduraal anestheticum.

Rachicentese

Zie lumbale punctie.

Radiatiefibrose

Vorming van fibreus (litteken)weefsel die veroorzaakt wordt door radiatie (of bestraling). Alternatieve term: stralingsfibrose

Radiatierecall

Bijwerking van bepaalde chemotherapeutische stoffen die gekarakteriseerd wordt door een huidreactie in het gebied waar de huid reeds bestraald werd. De huid wordt rood, gevoelig en kan vervellen of bedekt worden met blaasjes wanneer deze stoffen toegediend worden.

Radicale chirurgie

Chirurgische ingreep waarbij men een ziek orgaan verwijdert, alsook alle omliggende weefsels die door de ziekte getroffen kunnen worden. Radicale chirurgie die erop gericht is de kanker te behandelen omvat doorgaans de ablatie (of de verwijdering) van een tumor alsook van de structuren en de omliggende weefsels (de lymfeklieren bijvoorbeeld) die door de kanker getroffen kunnen zijn. Deze ingreep wordt ook radicale dissectie genoemd.

Radicale hysterectomie

Chirurgische ingreep die bestaat uit de ablatie (of de verwijdering) van de uterus (of de baarmoeder), de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) en een deel van de schede (of de vagina, het geboortekanaal). Het gebeurt dat men ook de ovaria (of de eierstokken), de trompetten van Fallopius (kanalen waarlangs de ova (of de eicellen) van de ovaria (of de eierstokken) naar de uterus (of de baarmoeder) vervoerd worden) en de omliggende lymfeklieren verwijdert.

Radicale mastectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van de volledige borst, de pectorale spieren (of de borstspieren) en alle axillaire lymfeklieren (of oksellymfeklieren). Het is mogelijk dat de chirurg eveneens een deel van een rib wegneemt. Vroeger was de radicale mastectomie de meestvoorkomende behandeling van borstkanker. Vandaag wordt ze enkel nog uitgevoerd wanneer de kanker de borstspieren aangetast heeft. Deze ingreep wordt ook de halstedmastectomie genoemd.

Radio-isotoop

Stof of element dat stralingen uitzendt. Men kan radio-isotopen gebruiken tijdens beeldvormingsonderzoeken en voor de behandeling van kanker. Wanneer een radio-isotoop vermengd wordt met een geneesmiddel, spreekt men van radiofarmaceutisch product. Deze stof wordt ook radioactief isotoop genoemd.

Radio-isotopische scintigrafie

Zie scintigrafie.

Radio-oncoloog

Arts die gespecialiseerd is in de behandeling van kanker m.b.v. radiotherapie.

Radioactief implantaat

Kleine capsule of ander object (naalden, katheters, buizen of korrels) dat een radioactieve stof omsluit en dat in of nabij een tumor geplaatst wordt tijdens een curietherapie.

Radioactief isotoop

Zie radio-isotoop.

Radioactief jodium

Vorm van jodium die stralingen verzendt. Radioactief jodium is een type van radio-isotoop. Het wordt voornamelijk gebruikt bij een scintigrafie van het thyroïd (of de schildklier), maar kan ook gebruikt worden bij systemische radiotherapie. Jodium 131 of 131-I is een type van radioactief jodium.

Radiofarmaceutisch product

Geneesmiddel dat een radioactieve stof bevat. Een radiofarmaceutisch product kan gebruikt worden om kanker en andere ziekten te diagnosticeren en te behandelen. Dit geneesmiddel wordt ook radioactief geneesmiddel genoemd.

Radiologie

Gebruik van beeldvormingstechnieken (zoals röntgenstralen, CT of MRI) om een persoon te onderzoeken, om de diagnose te stellen en om de behandeling van de ziekte te bepalen. Een arts die gespecialiseerd is in het gebruik van beeldvormingstechnieken noemt men een radioloog.

Radioscopie

Radiografische techniek waarbij men de beweging van de organen of de structuren van het lichaam visueel in kaart brengt of waarbij men de verplaatsing van een instrument of een contrastmiddel in het lichaam opvolgt. Dankzij radioscopie kunnen artsen de bewegingen van de gewrichten, de organen of het geheel van systemen en stelsels in het lichaam visueel in kaart brengen. Er wordt een röntgenfoto op een scherm geprojecteerd, net zoals een film. Het toestel dat men gebruikt om röntgenfoto's te maken tijdens deze ingreep wordt een fluoroscoop genoemd.

Radiotherapie

Behandeling waarbij men een beroep doet op stralingen of op hoogenergetische partikels, zoals röntgenstralen of gammastralen, die moleculen of ionen produceren die een elektrische lading met zich meedragen om de kankercellen te beschadigen of te vernietigen. Radiotherapie kan extern (externe radiotherapie (of uitwendige radiotherapie)) of intern (curietherapie of systemische radiotherapie (of interne of inwendige radiotherapie)) toegediend worden. Radiotherapie wordt ook irradiatie, radiatie of bestraling genoemd.

Radon

Radioactief gas dat vrijkomt tijdens het desintegratieproces van uranium (een radioactief element). Het inademen van radon wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van longkanker.

Raiclassificatie

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (stadium) van chronische lymfatische leukemie (CLL) te beschrijven. De vijf stadia (van I tot V) van de raiclassificatie zijn gebaseerd op de omvang van de ziekte in het lichaam en de gehaltes aan lymfocyten (type van wit bloedlichaampje), rode bloedlichaampjes en bloedplaatjes in het bloed. Vergelijken met binetclassificatie.

Raynaudfenomeen

Groep van symptomen die een bleke huid, roodheid of cyanose (of blauwzucht, blauwziekte), pijn of kriebelingen in de vingers, de tenen, de oren of de neus omvatten. Het fenomeen van Raynaud is het resultaat van een onvoldoende bloedcirculatie in het getroffen gebied en wordt doorgaans uitgelokt door de blootstelling aan koude of door een emotionele shock. Wanneer de oorzaak van deze aandoening onbekend is, spreken we van de ziekte van Raynaud of het primaire fenomeen van Raynaud. Wanneer ze veroorzaakt wordt door een andere ziekte of door chemotherapie, spreken we van het secundaire fenomeen van Raynaud.

Recidief

Kanker die zich opnieuw voordoet (recidief) na een periode waarin de patiënt geen enkel teken of symptoom (remissie) vertoonde. Men spreekt van lokaal recidief wanneer de kanker zich opnieuw voordoet in hetzelfde gebied van het lichaam als de oorspronkelijke plaats (primaire haard) van de tumor. Men spreekt van recidief op afstand wanneer de kanker zich opnieuw voordoet in ander gebied van het lichaam als de oorspronkelijke plaats (primaire haard) van de tumor. Recidief wordt ook recidiverende kanker genoemd.

Recombinant-DNA-technologie

Laboratoriumtechniek waarbij DNA-fragmenten verwijderd worden van een of meerdere organismen en samengebracht (gerecombineerd) worden met het DNA van een gastcel. Het kunstmatige DNA dat zo ontstaat wordt recombinant DNA genoemd. Het DNA bepaalt het type van proteïne dat een cel produceert. Wanneer een recombinant DNA overgebracht wordt naar een gastcel, ondergaat de proteïne die de cel produceert een verandering. Het gerecombineerde DNA dient voor de productie van hormonen, zoals insuline en somatostatine, van proteïnen, zoals interferon, en heel wat andere nieuwe geneesmiddelen. Deze techniek wordt ook splicing, genetische manipulatie of genetische modificatie genoemd.

Rectoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om het rectum (of de endeldarm) te onderzoeken of te behandelen. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefselmonsters verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen eveneens een rectoscopie uitvoeren om poliepen of tumoren te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een rectoscoop genoemd.

Rectum (of endeldarm)

Onderste gedeelte van de dikke darm dat de afvalstoffen (ontlasting of fecaliën) ontvangt van het colon (of de karteldarm) en dat de ontlasting opslaat totdat ze door de anus (of de aars) buiten het lichaam afgevoerd wordt. Het bijvoeglijke naamwoord rectaal duidt op alles wat betrekking heeft op het rectum, een colorectale kanker bijvoorbeeld.

Reddingsbehandeling

  1. Behandeling die toegediend wordt wanneer de toestand van de patiënt met een ziekte (zoals kanker) niet verbeterd is met de andere behandelingen (standaardbehandelingen)
  2. Behandeling die toegediend wordt om een kanker te behandelen die weer de kop opsteekt (recidief).
Het doel van de reddingsbehandeling is om de ziekte te verzorgen en om de levenskwaliteit van de patiënt te verbeteren. De reddingsbehandeling kan verschillende kankerbehandelingen omvatten, zoals chirurgie, chemotherapie en radiotherapie.

Reed-sternbergcel

Zie hodgkin-reed-sternbergcel (HRS).

Refractair

Wordt gezegd van een ziekte (zoals kanker) die niet reageert op de behandeling of die ertegen bestand wordt.

Regionaal

Wat toebehoort aan het gebied (of de regio) van het lichaam rond de tumor of wat dit gebied of deze regio aantast. Een regionale aantasting of overwoekering wijst op een kanker die zich uitgebreid heeft van zijn oorspronkelijke plaats (primaire haard) naar de omliggende weefsels, organen of lymfeklieren.

Regressie

Reductie van de grootte van een tumor of de omvang van de kanker in het lichaam.

Relatief risico

Kans dat een groep getroffen wordt door een bepaalde ziekte in vergelijking met een andere groep. Hierbij wordt het risico dat de ziekte zich voordoet bij mensen met een bepaalde risicofactor of mensen die hieraan blootgesteld zijn, zoals tabaksgebruik, vergeleken met het risico van mensen die deze risicofactor niet vertonen of die hier niet aan zijn blootgesteld.

Relatieve overleving

Ratio die men gebruikt om het overlevingspercentage van een groep mensen met een ziekte te vergelijken met het overlevingspercentage van mensen die deel uitmaken van de algemene populatie en die dezelfde karakteristieken hebben (zoals leeftijd en geslacht). Dankzij de relatieve overleving is het mogelijk om de kans op overleving van kanker gedurende een bepaalde periode, doorgaans 5 jaar, uit te drukken. Een relatief overlevingspercentage van 80 % na 5 jaar bijvoorbeeld betekent dat mensen met een bepaalde kanker gemiddeld 80 % kans hebben om na hun diagnose 5 jaar of langer in leven te blijven, in vergelijking met mensen met dezelfde leeftijd en van hetzelfde geslacht die deel uitmaken van de algemene populatie.

Remissie

Vermindering of verwijdering van de tekenen en symptomen van een ziekte (zoals kanker). Een complete remissie is de verdwijning van alle tekenen en symptomen. Een gedeeltelijke remissie is de vermindering of verdwijning van sommige, maar niet alle tekenen en symptomen. Een spontane remissie is een onverwachte verbetering van de toestand van de patiënt terwijl deze laatste weinig of geen behandelingen krijgt.

Reproductief systeem

Groep van organen die verband houden met de reproductie, d.i. het verwekken en het baren van een kind. Bij de vrouw bestaat het reproductieve systeem (of het voortplantingsstelsel) uit de ovaria (of de eierstokken), de trompet van Fallopius, de uterus (of de baarmoeder), de baarmoederhals en de schede (of de vagina). Bij de man bestaat het reproductieve systeem uit de testikels (of de teelballen), de prostaat en de penis.

Reseceerbaar

Term die wijst op een ziekte die behandeld kan worden of op een tumor die verwijderd (gereseceerd) kan worden m.b.v. chirurgie.

Resectie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van weefsels of van een deel van een orgaan of een structuur. De segmentresectie (ook segmentectomie genoemd) bestaat erin een tumor alsook een deel van het orgaan of de structuur te verwijderen. De wigresectie bestaat erin een deel van gezonde weefsels, in de vorm van een driehoek, rond de tumor te verwijderen.

Resorptie

Proces waarbij een stof verloren gaat omdat ze afgebroken werd vooraleer het lichaam ze kon absorberen. Botresorptie bijvoorbeeld betekent dat de botten afgebroken worden en dat het calcium dat eruit afgescheiden wordt opgenomen wordt door het bloed.

Respiratoir systeem

Groep van organen die instaan voor de respiratie (of de ademhaling). Het respiratoire systeem bestaat uit de neus, de mond, de farynx (of de keelholte), de larynx (of het strottenhoofd), de trachea (of de luchtpijp), de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen) en de longen. Het respiratoire systeem wordt eveneens het ademhalingsstelsel of de luchtwegen genoemd.

Respons

Reactie of verbetering met betrekking tot een behandeling.

Reticulocyt

Jong rood bloedlichaampje (onrijp) dat geproduceerd wordt in het beenmerg. Artsen controleren het aantal reticulocyten in het bloed om te bepalen of het beenmerg optimaal functioneert.

Retinoblastoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in het netvlies (intern membraan van de oogbol). Retinoblastomen komen doorgaans voor bij jonge kinderen.

Retinoïde

Vitamine A of natuurlijke of synthetische stof die verwant is aan vitamine A.

Retinoïnezuur

Voedingsstof dat door het lichaam geproduceerd wordt uit vitamine A en die de groei en de ontwikkeling van de cellen bevordert. Retinoïnezuur wordt ook all-transretinoïnezuur, ATRA, tretinoïne en vitamine A-zuur genoemd.

Retinol

Zie vitamine A.

Retroperitoneum

Gebied aan de achterzijde van het abdomen (of de buik) aan de buiten- of achterzijde van het peritoneum (of het buikvlies, membraan dat de abdominale wanden (of de buikwanden) bekleedt en dat het merendeel van de abdominale organen bedekt en ondersteunt). De pancreas (of de alvleesklier), de bijnieren en de nieren zijn enkele organen in het retroperitoneum. Het retroperitoneum wordt ook retroperitoneale ruimte genoemd.

Retrovirus

Type van virus met RNA als genetisch materiaal dat het enzym genaamd reverse-transcriptase kan gebruiken om DNA te produceren. Dit nieuwe DNA wordt vervolgens geïntegreerd met het DNA van de besmette cel, zodat het virus zich kan vermenigvuldigen telkens wanneer de besmette cel zich voortplant. Voorbeelden van retrovirussen omvatten het humane immunodeficiëntievirus (hiv) dat aids veroorzaakt en het humane T-lymfotroopvirus 1 / humane T-celleukemievirus type I (HTLV-I).

Reuzencel

Abnormaal dikke cel met meer dan één kern. Het lijkt erop dat het gaat om talrijke cellen die zich gegroepeerd hebben om één enkele dikke cel te vormen.

Rhabdomyosarcoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de spiercellen. Rhabdomyosarcomen kunnen zich eender waar in het lichaam ontwikkelen en komen doorgaans voor bij kinderen.

Ribonucleïnezuur (RNZ)

Moleculen binnenin de cel die deelnemen aan de overdracht van genetische informatie die heel wat celfuncties regelt, met inbegrip van het type van proteïnen dat geproduceerd wordt door een cel.

Richtersyndroom

Zeldzame aandoening die gekarakteriseerd wordt door de ontwikkeling van chronische lymfatische leukemie (CLL) tot een type van agressief (snelle evolutie) non-hodgkinlymfoom (NHL). Men noemt dit ook de transformatie van Richter.

Risico

Kans om getroffen te worden door een ziekte (zoals kanker).

Risicofactor

Iets (zoals een karakteristiek, een toestand of een gedraging) dat het risico op de ontwikkeling van een ziekte verhoogt. Tabaksgebruik bijvoorbeeld is een risicofactor voor longkanker.

Risicovermindering

Proces dat erop gericht is de risico's van een persoon op de ontwikkeling van een ziekte (zoals kanker) te bepalen en maatregelen te nemen om deze risico's te verminderen.

RNA

Zie ribonucleïnezuur (RNA).

Röntgenfoto

Foto gemaakt d.m.v. röntgenstralen.

Röntgenstraal

Type van hoogenergetische straling. Röntgenstralen worden gebruikt in kleine dosissen om clichés (of negatieven, afbeeldingen op een film) te maken van de interne structuren van het lichaam. Ze worden ook gebruikt in grote dosissen om bepaalde types van kanker te behandelen.

Rood bloedlichaampje (RB)

Type van bloedcel dat zuurstof naar alle organen en weefsels van het lichaam vervoert en dat deelneemt aan de verwijdering van koolstofdioxide. Rode bloedlichaampjes bevatten hemoglobine (of bloedkleurstof, proteïne die zuurstof vervoert en die het bloed zijn rode kleur geeft) en worden geproduceerd in het beenmerg. Rode bloedlichaampjes worden ook erytrocyten of rode bloedcellen genoemd.

Ruggenmerg

Kolom van zenuwweefsel die vertrekt vanuit de hersenstam en die afdaalt langs de rug via het centrale deel van de wervels (botten van de wervelkolom). De zenuwen van het ruggenmerg doen de boodschappen (elektrische signalen) tussen de hersenen en de rest van het lichaam circuleren.

Salpingectomie

Chirurgische ingreep waarbij men een of beide trompetten van Fallopius verwijdert.

Salpingo-ovariëctomie

Chirurgische ingreep waarbij men een trompet van Fallopius en een ovarium (of eierstok) verwijdert. Bilaterale salpingo-ovariëctomie (BSO) is een chirurgische ablatie (of verwijdering) van beide trompetten van Fallopius en beide ovaria (of eierstokken).

Sarcoom

Type van kanker dat ontstaat in de bindweefsels (weefsels die verschillende organen van het lichaam omringen en ondersteunen). De meestvoorkomende vormen van sarcomen ontwikkelen zich in de botten, het kraakbeen, de vetweefsels, de spieren of de bloedvaten.

Schede (of vagina)

Gespierd kanaal in het bekken van de vrouw dat zich uitstrekt van de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) tot aan de vulva (of de schaamspleet) buiten het lichaam. Het menstruatievocht wordt via de schede afgevoerd buiten het lichaam. Tijdens de bevalling komt de baby via de schede naar buiten. Het bijvoeglijke naamwoord vaginaal duidt op alles wat betrekking heeft op de vagina, een vaginale tumor bijvoorbeeld. De schede wordt ook het geboortekanaal genoemd.

Schildwachtklier (of de poortwachterklier)

Eerste lymfeklier van een klierketen of -massa die het lymfevocht ontvangt van een tumor. Het is de eerste lymfeklier waarin de kanker zich waarschijnlijk zal verspreiden vanuit zijn oorspronkelijke plaats (primaire haard).

Schimmel

Een van de talrijke plantaardige organismen die geen chlorofyl produceren en die zich voortplanten d.m.v. sporen. Voorbeelden van deze organismen zijn paddenstoelen, schimmels en gisten. Schimmels kunnen infecties veroorzaken, zoals een gistinfectie. Schimmelinfecties (veroorzaakt door schimmels) zijn een bijwerking van sommige kankerbehandelingen, met inbegrip van chemotherapie en radiotherapie, aangezien deze behandelingen het immuunsysteem kunnen inhiberen (of remmen).

Schwannoom

Zeldzame tumor die ontstaat in de cellen van Schwann (type van gliacel dat de schede of het beschermende omhulsel van de zenuwen vormt). Schwannomen zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Scintigrafie

Beeldvormingstechniek die erin bestaat een kleine hoeveelheid radioactieve stof (radio-isotoop) toe te dienen. Eenmaal geïnjecteerd circuleert deze stof doorheen het lichaam en hoopt ze zich op in verschillende weefsels. Dankzij een gespecialiseerd toestel (gammacamera) kan men de door de radio-isotopen uitgezonden stralingen opsporen en een foto bekomen van de organen of structuren. Deze techniek wordt gebruikt in de nucleaire geneeskunde en wordt ook scintigrafie met radioactieve isotopen of radio-isotopische scintigrafie genoemd.

Scintigrafie met radioactieve isotopen

Zie scintigrafie.

Sclerocysteuze mastopathie

Goedaardige (benigne) aandoening die gekarakteriseerd wordt door de vorming van cysten (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) of van knobbels in de borst.

Screening

Het opsporen van een ziekte a.d.h.v. testen of onderzoeken die uitgevoerd worden bij een groep van mensen die geen symptomen van deze ziekte vertonen. Eenvoudige kankerscreeningtesten omvatten de mammografie, de coloscopie en de paptest. Georganiseerde screeningsprogramma's worden aangeboden aan groepen van mensen d.m.v. een gecoördineerd programma. De opportunistische screening (of ad-hocscreening) wordt aangeboden buiten een georganiseerd screeningsprogramma (sommige vrouwen ondergaan bijvoorbeeld een paptest tijdens een fysiek onderzoek in de praktijk van hun dokter).

Screeningsmammografie

Ziektetekenen of -symptomen vertonen. Artsen doen een beroep op een screeningsmammografie om veranderingen aan de borsten op te sporen of om tumoren of cysten (soort van zakje dat doorgaans een vloeibare of semivloeibare inhoud bevat) op te sporen die niet voelbaar zijn. Vergelijken met diagnostische mammografie.

Screeningsproeven

Type van klinische proef tijdens dewelke men tracht de beste middelen te vinden om een ziekte (zoals kanker) op te sporen bij een groep van mensen die geen enkel symptoom van deze ziekte vertonen.

Scrotum (of balzak)

Huidplooi onder de penis die de testikels (of de teelballen) bevat.

Secundaire haard

Gebied of deel van het lichaam naar waar de kanker is uitgezaaid (door de vorming van metastasen) vanuit zijn oorspronkelijke plaats (primaire haard) waar hij is ontstaan.

Secundaire rook

Rook die vrijkomt bij de verbranding van om het even welk tabaksproduct (of het nu gaat om sigaretten, sigaren of een pijp) of rook die uitgeademd wordt door een roker. Omgevingstabaksrook bevat meer dan 4 000 chemische producten, waarvan 50 producten erkend zijn als zijnde carcinogeen (of kankerverwekkend, stoffen die kanker veroorzaken) of verband houden met een verhoogd risico op de ontwikkeling van kanker of een hartziekte. Secundaire rook wordt ook omgevingstabaksrook genoemd. Het inhaleren (of het inademen) van secundaire rook wordt passief roken genoemd.

Secundaire therapie

Zie tweedelijnsbehandeling.

Selenium

Minerale stof die het lichaam nodig heeft om de normale werking van de cellen te kunnen verzekeren en die antioxiderende eigenschappen bezit. Selenium is aanwezig in nieren, lever, rijst en graanproducten (zoals tarwekiemen), paranoten en bepaalde vissoorten.

Seminoom

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden of zaadcellen). Seminomen zijn een type van testikelkanker (of teelbalkanker, kanker die ontstaat in de testikel (of de teelbal)).

Sepsis

Veralgemeende infectie van het bloed en andere weefsels die veroorzaakt wordt door een bacterie. Sepsis veroorzaakt een ernstige inflammatie (of ontsteking) in het hele lichaam en brengt koorts, rillingen en een algemene malaise met zich mee.

Seroom

Goedaardige (benigne) massa of zwelling (oedeem) die veroorzaakt wordt door een ophoping van serum (heldere portie van lichamelijke vloeistoffen) in een weefsel of een orgaan.

Serotonine

Type van neurotransmitter (chemische stof die signalen of impulsen zendt van een zenuwcel (of een neuron) naar een andere of naar andere gespecialiseerde cellen) die verantwoordelijk is voor de vernauwing van de bloedvaten (vasoconstrictie) en de regeling van de bewegingen van de darmen (peristaltiek). Serotonine wordt uitgescheiden door gespecialiseerde cellen van het neuro-endocriene systeem die voornamelijk aanwezig zijn in het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel). Het kan ook teruggevonden worden in de hersenen, de epifyse (of de pijnappelklier) en de bloedplaatjes (bloedcellen die deelnemen aan de coagulatie (of de stolling) van het bloed).

Sézarysyndroom

Type van non-hodgkinlymfoom (meer specifiek van cutaan T-lymfoom) dat gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van sézarycellen in het bloed. Deze cellen zijn grote, abnormale T-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen). Het syndroom van Sézary is een gevorderde vorm van mycosis fungoides.

Sievert (Sv)

De Sievert (Sv) is een manier om uit te drukken hoe groot de stralingsschade in het menselijk lichaam kan zijn ten gevolge van blootstelling aan ioniserende straling. De Sievert op zich is afgeleid van de eenheid geabsorbeerde dosis, die wordt uitgedrukt in “Gray” (Gy), die beschrijft hoeveel energie wordt overgedragen van straling naar weefsel. 1 Gray komt overeen met een energieoverdracht van 1 Joule per kilogram weefsel. De dosis aan Sievert kan geschat worden voor alle types van blootstelling (elk type onderzoek) en is ongeveer proportioneel met het gezondheidsrisico. Zo kan men de typische dosissen die gepaard gaan met de medische blootstelling schatten en vergelijken met bijvoorbeeld de jaarlijkse dosis aan natuurlijke achtergrondstraling die wij allemaal ontvangen. De natuurlijke achtergrondstraling wordt in België geschat op 2.5 mSv per jaar.

Sigmoïdoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om het sigmoïde colon (het laatste gedeelte van de karteldarm) en het rectum (of de endeldarm) te onderzoeken of te behandelen. Dankzij deze techniek kan men cellen of weefselmonsters verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. Artsen kunnen ook een beroep doen op sigmoïdoscopie om een bloeding te stoppen of om poliepen of tumoren te verwijderen. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een sigmoïdoscoop genoemd. Over het algemeen gebruiken artsen flexibele sigmoïdoscopen, omdat ze daarmee een meer volledig onderzoek kunnen uitvoeren van het sigmoïde colon en omdat de toestellen minder onaangenaam zijn voor de patiënt dan starre sigmoïdoscopen. Deze ingreep wordt ook proctosigmoïdoscopie genoemd.

Sikkelcelanemie (of sikkelcelziekte)

Zie drepanocytose.

Sinus

Holle anatomische structuur, kanaal of buis in het lichaam. Voorbeelden van sinussen omvatten de luchtholtes in verschillende botten van het gezicht rond de neus en de ogen of een buis die leidt naar een abces (etterbuil). Het kan ook gaan om een kanaal voor de stroming van het bloed of de lymfe.

Sjögrensyndroom

Auto-immuunziekte waarbij de antilichamen (of de antistoffen) de klieren die het zweet, de tranen en het speeksel uitscheiden aanvallen. De tekenen en symptomen omvatten droge ogen en een droge mond. Het syndroom van Sjögren wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van een non-hodgkinlymfoom.

Slijmvlies

Dunne en vochtige laag van weefsel die bepaalde organen en holtes in het lichaam bekleedt, waaronder de neus, de mond, de longen, de luchtwegen, de schede (of de vagina) en het spijsverteringskanaal. De klieren die aanwezig zijn in een slijmvlies produceren mucus (of slijm, dikke en glibberige vloeistof).

SMD-onderzoek (slokdarm, maag, duodenum)

Ingreep waarbij men röntgenstralen gebruikt om een reeks van foto's te maken van het bovenste gedeelte van het spijsverteringskanaal, met inbegrip van de slokdarm, de maag en het duodenum (of de twaalfvingerige darm). Door bariumpap te drinken wordt het spijsverteringskanaal bedekt met een contrastmiddel. Dankzij dit contrastmiddel (bariumsulfaat) kan men de interne organen en structuren van het lichaam duidelijk in kaart brengen op de röntgenfoto's. Artsen doen een beroep op een SMD-onderzoek om tumoren, poliepen, verstoppingen en andere ziektetekenen op te sporen.

Somatostatine

Hormoon dat geproduceerd wordt door de cellen van het neuro-endocriene systeem van de hersenen en het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel). Somatostatine verhindert het lichaam om groeihormoon, thyreostimuline en gastro-intestinale hormonen af te scheiden. Dit hormoon vermindert eveneens de activiteit van het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel).

Somnolentie (of slaperigheid)

Moeilijkheden om wakker te blijven.

Somnolentiesyndroom

Groep van symptomen waaronder somnolentie, lethargie (abnormale somnolentie of gebrek aan energie), verlies van eetlust en prikkelbaarheid. Het somnolentiesyndroom kan zich voordoen bij een kind dat een radiotherapiebehandeling aan het hoofd onderging.

Speculum

Instrument waarmee bepaalde lichaamskanalen makkelijker geopend of verwijd kunnen worden om interne organen makkelijker te kunnen onderzoeken. Artsen kunnen een speculum gebruiken om de vaginaopening te verwijden bijvoorbeeld om de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) makkelijker te onderzoeken.

Speekselklier

Klier die de digestie (of de vertering) stimuleert door speeksel te produceren en uit te scheiden. Er bestaan drie grote groepen van speekselklieren. De oorspeekselklieren aan de voorzijde van de oren, de onderkaakspeekselklieren onder de onderkaak en de ondertongspeekselklieren onder de tong.

Sperma

Vloeistof die uitgescheiden wordt door de penis tijdens een orgasme. Een orgasme bevat het sperma dat geproduceerd wordt door de testikels (of de teelballen) en de vloeistof die afkomstig is van de prostaat en de zaadblaasjes (twee structuren in de vorm van een zak nabij de prostaat).

Spermaopslag

Bewaring van bevroren sperma met het oog op toekomstig gebruik. Door sperma op te slaan kunnen mannen kinderen verwekken dankzij in-vitrofertilisatie wanneer ze steriel (of onvruchtbaar, niet in staat om zich voort te planten) zijn.

Spermatozoïde (of zaadcel) Primaire tabs

Mannelijk geslachtshormoon (germinale cel) dat geproduceerd wordt in de testikels (of de teelballen).

Splenectomie (of miltextirpatie)

Chirurgische ingreep waarbij men de milt gedeeltelijk of volledig verwijdert.

Spontaan

Dat zich op een natuurlijke of autonome wijze voordoet, zonder aantoonbare oorzaak of zonder invloed van buitenaf.

Sporadisch

  1. Dat zich onverwachts of toevallig voordoet.
  2. Dat zich met onregelmatige of willekeurige tussenpozen voordoet.

Squameuze cel

Type van dunne en platte epitheelcel dat lijkt op een vissenschub. Squameuze cellen zijn aanwezig in de buitenste laag van het epiderm (of de opperhuid), de binnenbekleding van de holle organen (zoals de urinebuis en de nier) en de wegen van het respiratoire systeem (of het ademhalingsstelsel), het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) en het genito-urinaire stelsel (of het urogenitale stelsel, het reproductieve systeem en het urinaire stelsel). Squameuze cellen worden ook plaveiselcellen of malpighiaanse cellen genoemd. Een kanker die ontstaat in een squameuze cel wordt vaak ook epidermoïde kanker genoemd.

Stabiele ziekte

Term die verwijst naar een ziekte waarvan de omvang of de ernst noch toeneemt noch afneemt. In het geval van kanker spreekt men van een stabiele ziekte wanneer een tumor ongeveer even groot blijft en er geen enkele andere tumor verschijnt.

Stadiëringssysteem van Ann Arbor

Systeem dat de omvang (of de uitgebreidheid) van de kanker in het lichaam (stadium) beschrijft in het geval van het hodgkinlymfoom en het non-hodgkinlymfoom (NHL). De stadia van Ann Arbor baseren zich op de graad van verspreiding van de kanker in het lichaam, waaronder de lymfeklieren en de aangetaste organen.

Stadium

Beschrijving van de omvang (of de uitgebreidheid) van de kanker in het lichaam, met inbegrip van de grootte van de tumor, de graad van uitzaaiing van de kankercellen in de lymfeklieren en de verspreiding van deze cellen van de oorspronkelijke plaats naar andere delen van het lichaam. De definiëring van de stadia is gebaseerd op specifieke criteria voor ieder type van kanker. De methode die erin bestaat de omvang van de kanker in het lichaam te bepalen op basis van onderzoeken en testen wordt stadiëring genoemd.

Stamcel

Cel in zijn primaire (generische) vorm van waaruit verschillende types van gespecialiseerde cellen zich ontwikkelen. Stamcellen zijn in staat om bijvoorbeeld bloedcellen, spiercellen, zenuwcellen (of neuronen) en andere gespecialiseerde cellen te produceren.

Stamcelredding (of stamceltransplantatieredding)

Behandeling die erin bestaat een beenmergtransplantatie (stamceltransplantatie m.b.v. stamcellen die bloedcellen produceren en die afgenomen werden uit het beenmerg) uit te voeren om het herstel van het beenmerg dat beschadigd of vernietigd werd door chemotherapie of radiotherapie te bevorderen.

Stamceltransplantatie

Ingreep die erin bestaat stamcellen (niet-gespecialiseerde cellen) te injecteren bij de patiënt die zich zullen ontwikkelen tot gezonde gespecialiseerde cellen en die de beschadigde weefsels zullen vervangen. Een stamceltransplantatie is er bijvoorbeeld op gericht stamcellen te vervangen die bloedcellen produceren wanneer het beenmerg beschadigd of vernietigd is door een ziekte (zoals kanker), door het innemen van geneesmiddelen of door irradiatie (bestraling).

Standaardbehandeling

De op dit moment aanvaarde en veelvuldig gebruikte behandeling om een aandoening of een ziekte (zoals kanker) te behandelen. Tijdens klinische proeven vergelijkt men de nieuwe behandeling die nog onderhevig is aan onderzoek en de standaardbehandeling. De standaardbehandeling wordt ook standaardtherapie of de goede praktijken genoemd.

Stemband

Een van de 2 kleine gespierde banden in de larynx (of het strottenhoofd) die door hun vibratie (of trillingen) het stemgeluid voortbrengen.

Stereotactisch

Term die verwijst naar de stereotaxie, een radiologische lokalisatietechniek in drie dimensies en met zeer hoge precisie. Biopsies, chirurgische ingrepen of radiotherapeutische behandelingen bijvoorbeeld kunnen allemaal uitgevoerd worden op een stereotactische wijze.

Stereotactische biopsie

Ingreep die erin bestaat een radiodiagnostisch toestel te gebruiken om een driedimensionale scan te maken (echografietoestel, CT-toestel of MRI-toestel) en om zo een tumor nauwkeurig te lokaliseren en een monster af te nemen om te onderzoeken onder de microscoop. De stereotactische biopsie wordt meestal gebruikt bij hersen- en borsttumoren.

Stereotactische radiochirurgie

Type van stereotactische radiotherapie die erin bestaat enkel een sterke stralingsdosis uit te zenden naar een tumor in één enkele sessie, m.a.w. een unieke fractie. Deze behandeling wordt ook radiochirurgie genoemd.

Stereotactische radiotherapie

Type van externe radiotherapie dat erin bestaat een speciaal toestel te gebruiken om de hoogenergetische stralingsbundels vanuit verschillende richtingen op een tumor te richten. Dankzij stereotactische radiotherapie is het mogelijk tumoren aan de hersenen en aan andere delen van het lichaam te behandelen. Men doet een beroep op een stereotactisch kader om ervoor te zorgen dat de persoon die de behandeling krijgt niet beweegt en dat bij iedere sessie precies dezelfde plek bestraald wordt. Stereotactische radiotherapie kan toegediend worden in de vorm van stereotactische radiochirurgie of gefractioneerde stereotactische radiotherapie. Deze behandeling wordt ook stereotactische externe radiotherapie genoemd.

Steroïde

Element dat deel uitmaakt van een groep van stoffen met een bepaalde chemische structuur die verschillende lichaamsfuncties mee helpen regelen. Voorbeelden van steroïden zijn de geslachtshormonen (zoals oestrogeen en testosteron), cholesterol en corticosteroïden, die geproduceerd worden door de bijnieren. Steroïden zijn van nature aanwezig in het lichaam. Ze kunnen eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Stomatitis

Inflammatie (of ontsteking) van het slijmvlies van de mond. De symptomen omvatten de aanwezigheid van pijnlijke wonden op het mondslijmvlies.

Stomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in het externe lichaamsoppervlak en deze te verbinden met een orgaan of een structuur. De naam van iedere stomie wordt bepaald in functie van de structuur of het orgaan waar de stoma aangelegd wordt. De verschillende types van stomie omvatten colostomie en tracheotomie. De term stoma duidt op de opening die tijdens deze ingreep aangelegd wordt.

Stralingsgevoelige stof

Stof die de kankercellen gevoeliger maakt voor stralingen. Stralingsgevoelige stoffen worden gebruikt in enkele types van radiotherapie. Stralingsgevoelige stoffen worden ook sensibiliserende stoffen genoemd.

Stralingsresistent

Term die duidt op een materie die niet gevoelig is aan de stralingen of die niet verandert door deze stralingen.

Stralingsziekte

Groep van symptomen die een abnormale bloeding, een verlies van eetlust, misselijkheid, braken, diarree, verwarring en vermoeidheid omvat. De stralingsziekte doet zich voor wanneer de normale cellen beschadigd zijn ten gevolge van een blootstelling aan een sterke stralingsdosis in een korte tijdsperiode (bijvoorbeeld bij ontploffingen of nucleaire ongevallen). Het komt zeer zelden voor dat dit syndroom zich voordoet na een radiotherapiebehandeling.

Strijd tegen kanker (of kankerbestrijding)

Geheel van middelen die ingezet worden om onderzoeken te leiden en om de op die manier vergaarde kennis over te brengen inzake strategieën en maatregelen om kanker te voorkomen, de overlevingskansen te verhogen en de levenskwaliteit van kankerpatiënten te verbeteren.

Stromale cel

Gespecialiseerde cel die aanwezig is in bepaalde types van bindweefsel (weefsel die verschillende organen van het lichaam omringt en ondersteunt).

Studiegroep

  1. Groep van mensen die deelnemen aan een klinische proef. Bij de meeste klinische proeven bestaan er twee studiegroepen: de controlegroep en de experimentele groep.
  2. Groep van mensen die hetzelfde belang hebben bij de studie van een bepaalde ziekte. De National Wilms Tumour Study Group (NWTSG) bijvoorbeeld heeft een systeem op poten gezet voor de stadiëring van de wilmstumor.

Subcutaan (SC)

Net onder de huid. Men voert een subcutane injectie uit bijvoorbeeld door een naald net onder de huid aan te brengen. Vergelijken met percutaan.

Subcutaan weefsel

Onderste laag van de huid, onder het derma (of de lederhuid), die uit vetcellen bestaat.

Subtentorieel

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de structuren in het onderste achtergedeelte van het encephalon, onder de tent van het cerebellum (membraan dat lijkt op een tent en dat de achterzijde van de hersenen scheidt van het cerebellum).

Subtotaal

Niet volledig. Een subtotale gastrectomie bijvoorbeeld bestaat erin een deel van de maag te verwijderen en niet de volledige maag.

Suppressorgen

Gen dat in normale omstandigheden aanwezig is in het lichaam, dat helpt om de groei van de cellen te regelen en dat de verspreiding van de kankercellen kan beperken. Wanneer het tumorsuppressorgen een mutatie (of een verandering) ondergaat of wanneer zijn genexpressie abnormaal is, kan de kanker zich ontwikkelen. Dit gen wordt ook antioncogen genoemd.

Supratentorieel

Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de structuren in het bovengedeelte van het encephalon, boven de tent van het cerebellum (membraan dat lijkt op een tent en dat de achterzijde van de hersenen scheidt van het cerebellum).

Sweetsyndroom

Syndroom dat gekarakteriseerd wordt door een groep van symptomen, waaronder de aanwezigheid van roodbruine gevoelige of pijnlijke plekken of letsels op het hoofd, de hals en de armen, koorts en een verhoging van het aantal witte bloedlichaampjes. Het syndroom van Sweet wordt soms in verband gebracht met leukemie. Dit syndroom wordt ook acute febriele neutrofiele dermatose genoemd.

Syndroom

Geheel van tekenen, symptomen of afwijkingen die een herkenbare klinische entiteit vormen en die in verband kunnen gebracht worden met een bepaalde ziekte of een verhoogd risico op de ontwikkeling van een bepaalde ziekte.

Syndroom van Beckwith-Wiedemann

Zeldzame genetische ziekte die de manier aantast waarop verschillende delen van het lichaam zich ontwikkelen. De tekenen omvatten een verhoogd lichaamsgewicht, een dikke tong, volumineuze organen, een afwijking van de abdominale wand (of de buikwand) en een laag bloedsuikergehalte bij pasgeborenen. Het syndroom van Beckwith-Wiedemann wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van bepaalde kankers, met inbegrip van de wilmstumor.

Syngeen

Term die betrekking heeft op de DNA-monsters, de cellen, de weefsels of de organen die weggenomen werden bij een donor die de identieke tweelingbroer of -zus is van de recipiënt. Syngene transplantaties worden zelden uitgevoerd, aangezien het niet vaak voorkomt dat iemand een identieke tweelingbroer of -zus heeft. Vergelijken met allogeen en autoloog.

Synthese

Proces dat erin bestaat verschillende substanties te verzamelen om nieuwe en meer complexe verbindingen te creëren.

Systeem (of stelsel)

Minstens twee organen van het lichaam die samenwerken om een of meerdere specifieke functies uit te voeren. Voorbeelden van systemen (of stelsels) van het menselijke lichaam zijn het respiratoire systeem (of het ademhalingsstelsel), het zenuwstelsel, het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) en het reproductieve systeem (of het voorplantingsstelsel).

Systemische radiotherapie

Type van radiotherapie dat erin bestaat een radioactieve materie toe te dienen die door de bloedbaan circuleert om cellen in het hele lichaam te bereiken. Systemische radiotherapie wordt ook interne radiotherapie met niet-ingekapselde bron genoemd.

Systemische therapie

Behandeling die erin bestaat een stof toe te dienen die in de bloedvaten circuleert om alle cellen van het lichaam te bereiken. Systemische therapie kan toegediend worden via orale weg of via intraveneuze of intramusculaire injectie. Systemische therapie wordt ook systemische behandeling genoemd.

T-cel

Type van lymfocyt (wit bloedlichaampje) dat helpt om de immuunreactie (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen in het lichaam) te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen, met inbegrip van kankercellen. T-cellen worden ook T-lymfocyten genoemd.

T-lymfocyt

Zie T-cel.

T-lymfoom

Type van non-hodgkinlymfoom (NHL) dat ontstaat in T-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat helpt om de immuunreactie te regelen, om infecties te bestrijden en om abnormale cellen te vernietigen) die zich abnormaal ontwikkelen. Het perifere T-lymfoom, het acute T-lymfoom en het anaplastische grootcellige T-lymfoom zijn allemaal types van T-lymfomen.

T3

Zie tri-joodthyronine.

T4

Zie thyroxine.

Tachycardie

Abnormaal verhoogde hartslag, waarbij het hart klopt met een frequentie van meer dan 100 slagen per minuut bij een volwassene.

Tacografie (CAT)

Zie computertomografie (CT).

Talgklier

Klier in het derma (of de lederhuid), ofwel de onderste of interne laag van de huid, die olie produceert en afscheidt in de haarfollikel.

Tandvlees

Vlezig weefsel dat de tandwortels omringt.

Tepelziekte van Paget

Type van zeldzame borstkanker dat de huid van de tepel en de areola (of de tepelhof, donkerkleurige huid rond de tepel) aantast. De tekenen en symptomen lijken op die van eczeem, d.i. een branderig gevoel, jeuk, roodheid en bloeding van de huid.

Teratogeen

Alle stoffen die aangeboren afwijkingen (afwijkingen die aanwezig zijn bij de geboorte) kunnen veroorzaken, met inbegrip van bepaalde chemische producten, geneesmiddelen, stralingen en ook infecties.

Teratoom

Tumor die ontstaat in de germinale cellen (of de kiemcellen, spermatozoïden (of zaadcellen) bij de man en ova (of eicellen) bij de vrouw) en die verschillende types van weefsels kan bevatten, zoals spierweefsel, botweefsel en haarweefsel. Teratomen kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Ze ontwikkelen zich meestal in de ovaria (of de eierstokken), in de testikels (of de teelballen) of in het onderste gedeelte van de rug of de coccyx (of het staartbeen) bij kinderen.

Terminaal

  1. Term die duidt op alles wat betrekking heeft tot het einde of het uiterste, wat zich voordoet op het einde of het uiterste, of wat het einde of het uiterste is. Het allerlaatste deel van de dunne darm noemt men het terminale ileum bijvoorbeeld.
  2. Term die duidt op de oorzaak van de dood, op wat tot de dood leidt of op wat de dood nabij is. Een ziekte die men niet kan genezen en die de dood tot gevolg zal hebben noemt men een terminale ziekte bijvoorbeeld.

Testiculair zelfonderzoek (TZO)

Het zelfonderzoek van de testikels is een specifieke techniek waarmee de man zelf zijn teelballen kan onderzoeken om uiterlijke veranderingen of veranderingen wat betreft het gevoel kan opsporen.

Testikel (of teelbal)

Een van de twee kleine, eivormige mannelijke organen in het scrotum (of de balzak, huidplooi onder de penis) dat de spermatozoïden (of de mannelijke zaadcellen) en de mannelijke geslachtshormonen produceert. Het bijvoeglijke naamwoord testiculair duidt op alles wat betrekking heeft tot de testikels, een testiculaire tumor bijvoorbeeld.

Testikels (of teelballen)

Zie testikel (of teelbal).

Thalamus

Orgaan in het midden van het encephalon dat informatie doorspeelt van de hersenen en het zenuwstelsel naar de rest van het lichaam.

Thalassemie

Groep van genetische problemen waarbij minder hemoglobine (of bloedkleurstof, proteïne die aanwezig is in de rode bloedlichaampjes en die zuurstof vervoert) geproduceerd wordt en die anemie (of bloedarmoede) met zich kunnen meebrengen.

Therapie

Behandeling.

Thermografie

Proces waarbij men de warmte registreert die verschillende lichaamsdelen afgeven. Dankzij een infraroodcamera kan men de temperatuurverschillen meten en visueel in kaart brengen. Verschillende ondernemingen bieden thermografie aan als alternatief van of aanvulling op medische beeldvorming, waaronder mammografie. In het geval van kanker blijkt thermografie niet efficiënt te zijn als medisch beeldvormingstoestel. De foto die men maakt d.m.v. dit proces wordt een thermogram genoemd.

Thoracocentese (of thoraxpunctie, borstholtepunctie)

Ingreep die erin bestaat een holle naald aan te brengen in de huid en tussen de ribben tot aan de pleuraholte (ruimte tussen de longen en de borstkaswand) om vloeistof te verwijderen. Artsen kunnen een beroep doen op thoracocentese om vloeistof te verwijderen en vervolgens te onderzoeken onder de microscoop of om een vochtophoping in de pleuraholte te verminderen.

Thoracoscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de organen in de thorax (of de borstkas) te onderzoeken of te behandelen. Deze techniek kan gebruikt worden om cellen, weefsels of kleine orgaanmonsters in de thorax (of de borstkas) te verwijderen en te onderzoeken onder de microscoop. Het type endoscoop dat gebruikt wordt voor deze ingreep wordt een thoracoscoop genoemd.

Thorax

Bovenste gedeelte van het lichaam tussen de hals en het abdomen (of de buik) dat het respiratoire systeem (of het ademhalingsstelsel) en het hart bevat. De thorax wordt doorgaans de borstkas genoemd.

Thymoma

Tumor die ontstaat in de thymus (of de zwezerik). Thymoma's zijn doorgaans goedaardig (benigne) en worden zelden kwaadaardig (maligne).

Thymus (of zwezerik)

Kleine klier in het midden van de thorax (of de borstkas), achter het sternum (of het borstbeen), waar de lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat de kiemen, de vreemde stoffen of de kankercellen bestrijdt) rijpen, zich vermenigvuldigen en T-lymfocyten worden.

Thyreoïdectomie

Chirurgische ablatie waarbij het thyroïd (of de schildklier) gedeeltelijk of volledig verwijderd wordt.

Thyreoïditis van Hashimoto

Auto-immuunziekte die de schildklier aantast en die hypothyreoïdie (verminderde werking van het thyroïd (of de schildklier)) veroorzaakt. De symptomen zijn vermoeidheid, lichte pijn, constipatie, een droge huid en depressie. Thyreoïditis van Hashimoto wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van thyroïdkanker (of schildklierkanker). Het wordt ook de ziekte van Hashimoto of chronische thyreoïditis van Hashimoto genoemd.

Thyreostimuline of thyroïdstimulerend hormoon (TSH)

Hormoon dat de groei van het thyroïd (of de schildklier) bevordert en het thyroïd aanzet tot de productie van hormonen (met inbegrip van thyroxine en tri-joodthyronine). Thyreostimuline wordt uitgescheiden door de hypofyse. Thyreostimuline wordt ook thyrotropine genoemd.

Thyroglobuline (Tg)

Proteïne die gesynthetiseerd wordt in het thyroïd (of de schildklier, klier die hormonen produceert en afscheidt die deelnemen aan de groei en het metabolisme) en die dient voor de productie van thyroïdhormonen (of schildklierhormonen). Thyroglobuline kan ook gebruikt worden als tumormarker om een thyroïdkanker (of een schildklierkanker) op te sporen of om te onderzoeken hoe efficiënt de behandeling voor iemand is.

Thyroïd

Klier in de hals, aan iedere zijde van de trachea (of de luchtpijp), net onder de larynx (of het strottenhoofd), die hormonen produceert en afscheidt die deelnemen aan de groei en het metabolisme. Het thyroïd wordt ook schildklier genoemd.

Thyroxine

Hormoon dat helpt bij de regeling van de groei en het metabolisme. Thyroxine is het belangrijkste hormoon dat het thyroïd (of de schildklier) produceert. Het is in deze schildklier opgeslagen in de vorm van thyroglobuline (Tg). Deze proteïne kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Thyroxine wordt ook schildklierhormoon of T4 genoemd.

Tinnitus (of oorsuizen)

Het horen van sis-, fluit-, brom- of pieptonen in een van de oren, zonder dat anderen dit horen.

TNM-classificatiesysteem

Systeem dat gebruikt wordt om de omvang (of de uitgebreidheid) van de kanker in het lichaam (stadium) te beschrijven voor het merendeel van de types van kanker. De letter T omschrijft de grootte van de tumor en de graad van verspreiding in de omliggende weefsels. De letter N beschrijft de graad van aantasting van de regionale lymfeklieren. De letter M beschrijft de graad van verspreiding van de kanker naar de afgelegen organen (aanwezigheid van metastasen).

Tomografie

Beeldvormingstechniek waarbij men a.d.h.v. een reeks van röntgenfoto's een dwarsdoorsnede maakt van interne weefsels of organen. De verschillende types van tomografie omvatten positronemissietomografie (PET) en computertomografie (CT). gecomputeriseerde axiale tomografie (CAT) Zie computertomografie (CT).

Topisch

Term die duidt op alles wat betrekking heeft tot een bepaald gebied van het lichaam, voornamelijk de huid, wat aangebracht is op dit gebied of wat dit gebied treft. Een topisch geneesmiddel bijvoorbeeld wordt aangebracht op een bepaald deel van de huid en is erop gericht enkel dat gebied te genezen.

Topische chemotherapie

Behandeling met antikankergeneesmiddelen in de vorm van lotion, crème of zalf die op de huid aangebracht kunnen worden.

Totale hysterectomie

Chirurgische ingreep waarbij men de uterus (of de baarmoeder) volledig verwijdert, met inbegrip van de baarmoederhals (het onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)). Deze ingreep wordt ook volledige hysterectomie genoemd.

Totale lichaamsbestraling

Radiotherapie die aan het hele lichaam toegediend wordt. Dankzij totale lichaamsbestraling is het mogelijk om een specifieke kanker te behandelen of om het beenmerg voor te bereiden op een stamceltransplantatie. Men noemt dit ook de globale irradiatie.

Totale mastectomie

Chirurgische ablatie (of verwijdering) van de volledige borst, zonder de omliggende lymfeklieren weg te nemen. Deze ingreep wordt ook eenvoudige mastectomie of volledige mastectomie genoemd.

Toxiciteit (of giftigheid)

Belang van het toxische of schadelijke effect van een stof die aan iemand toegediend wordt. In de geneeskunde wordt de toxiciteit gebruikt om de ongewenste of schadelijke bijwerkingen van een geneesmiddel te beschrijven.

Traanklier

Kleine klier in de bovenhoek aan de buitenzijde van ieder oog die de tranen produceert.

Trachea (of luchtpijp)

Luchtweg in de vorm van een buis die zich in de hals en de thorax (of de borstkas) bevindt, die vertrekt vanuit de larynx (of het strottenhoofd, het spraakorgaan) en die zich vertakt om de bronchiën (of de luchtpijpvertakkingen, brede buizen, of luchtwegen, die aan elke long verbonden zijn) te vormen.

Tracheotomie (of luchtpijpsnede)

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de trachea (of de luchtpijp) door een incisie (of een snede) aan te brengen in het voorste gedeelte van de hals. In de stoma plaatst men een canule (of een buisje, een tracheacanule) om een nieuwe weg te creëren om de respiratie (of de ademhaling) te vergemakkelijken. Artsen kunnen een tracheotomie uitvoeren wanneer de bovenste luchtweg van de patiënt versmald of verstopt is, of wanneer ze een ablatie van de larynx (of het strottenhoofd) uitvoeren.

Transcutane neurostimulatie

Ingreep die erin bestaat kleine elektrische stromen toe te dienen op welbepaalde gebieden van de huid om de zenuwen te stimuleren en de pijn te verzachten.

Transducent

Toestel of sonde die ultrasone trillingen uitzendt en ontvangt.

Transfusie

Ingreep die erin bestaat om bloed of bloedproducten via intraveneuze weg toe te dienen aan het lichaam. Transfusie wordt ook bloedtransfusie genoemd. Vergelijken met perfusie.

Transilluminatie

Onderzoeksmethode die erin bestaat een intense lichtbundel te versturen naar de interne weefsels, organen of holtes.

Transplantaat

Gezonde cellen of weefsels die men wegneemt bij een donor of uit een ander deel van het lichaam van de recipiënt om deze aan de recipiënt toe te dienen om zijn zieke of beschadigde weefsels te vervangen. Huidtransplantaten bijvoorbeeld kunnen gebruikt worden om verbrande delen van de huid af te dekken.

Transplantaat-tegen-gastheerreactie (GVH)

Complicatie in verband met het transplantaat, d.w.z. dat de immuuncellen van het transplantaat het weefsel van de recipiënt aanvallen. De symptomen omvatten geelzucht, huideruptie (of huiduitslag) of blaasjes op de huid alsook een droge mond of droge ogen. GVH doet zich meestal voor bij een stamceltransplantatie waarbij men een beroep doet op stamcellen die het bloed produceren. Vergelijken met transplantaatafstoting.

Transplantaat-tegen-tumoreffect

Reactie van de immuuncellen die aanwezig zijn in de getransplanteerde bloed- of beenmergcellen (transplantaat) tegen de kankercellen die aanwezig zijn in het lichaam van de recipiënt.

Transplantaatafstoting

Complicatie in verband met de weefsel- of orgaantransplantatie , d.w.z. dat het immuunsysteem van de recipiënt reageert tegen het gegeven weefsel (het transplantaat) en deze aanvalt. Vergelijken met transplantaat-tegen-gastheerreactie (GVH).

Transplantatie

Chirurgische ingreep die erin bestaat weefsels of een orgaan van de ene plaats over te brengen naar een andere plaats in het lichaam van een persoon, of van het lichaam van de ene persoon (donor) naar het lichaam van een andere persoon (recipiënt).

Transurethrale resectie van de prostaat (TURP)

Chirurgische ingreep die erin bestaat weefsels van de prostaat te verwijderen via de urethra (of de urinebuis, buis voor de uitscheiding van de urine).

Tri-joodthyronine

Hormoon dat een rol speelt in bijna alle functies van het lichaam, met inbegrip van de regeling van de temperatuur, de groei en het hartritme. Tri-joodthyronine wordt uitgescheiden door het thyroïd (of de schildklier), een klier die hormonen produceert en afscheidt die deelnemen aan de groei en het metabolisme. Deze proteïne kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden. Tri-joodthyronine wordt ook T3 genoemd.

Tricholeukocytenleukemie

Zeldzaam type van lymfatische leukemie dat gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van abnormale B-lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat antilichamen (of antistoffen) produceert om bacteriën, virussen en schimmels te bestrijden) in het beenmerg, de milt en het bloed. Wanneer men ze onderzoekt onder de microscoop lijken deze B-lymfocyten bedekt te zijn met minuscule haartjes.

Trismus (of kaakkramp)

Moeilijkheden bij het openen van de mond of onvermogen om de mond volledig te openen. Trismus kan een symptoom van kanker zijn of een bijwerking van bepaalde kankerbehandelingen, waaronder chirurgie en radiotherapie.

Trisomie

Afwijking waarbij een cel drie exemplaren van een chromosoom bevat, eerder dan een normaal paar chromosomen. Het downsyndroom bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een extra chromosoom 21 (trisomie 21).

Trombocyt

Zie bloedplaatje.

Trombocytaferese

Techniek die erin bestaat om m.b.v. een speciaal toestel, het aferesetoestel, de bloedplaatjes (bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de coagulatie (of de stolling)) in een bloedmonster van de andere cellen te scheiden en ze eruit te halen. De rest van het bloed wordt vervolgens teruggegeven aan de persoon in kwestie. Trombocytaferese wordt gebruikt om het aantal bloedplaatjes te verminderen bij mensen met trombocytose (verhoging van het aantal bloedplaatjes). Deze techniek kan ook gebruikt worden om bloedplaatjes van een donor te verzamelen om iemand te behandelen die te weinig bloedplaatjes heeft of die een coagulatiestoornis (of stollingsstoornis) heeft. Deze ingreep wordt ook tromboferese genoemd.

Trombocytemie

Zie trombocytose.

Trombocytopenie

Vermindering van het aantal bloedplaatjes (bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de coagulatie (of de stolling)). Trombocytopenie kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten, met inbegrip van kanker. Het kan ook een bijwerking zijn van bepaalde kankerbehandelingen, zoals chemotherapie en radiotherapie.

Trombose

Vorming of aanwezigheid van een bloedprop (of een trombus) in een bloedvat.

Trompet van Fallopius

Kanaal waarlangs de ova (of de eicellen) van de ovaria (of de eierstokken) naar de uterus (of de baarmoeder) vervoerd worden. De trompetten van Fallopius worden ook baarmoedertrompetten genoemd.

Tumor

Abnormaal weefselmassa die gevormd wordt door cellen waarvan de groei en de deling sneller verlopen dan normaal (ongecontroleerde verspreiding). Tumoren kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Een tumor wordt ook neoplasma, massa of gezwel genoemd.

Tumorale necrosefactor (TNF)

Cytokine die geproduceerd wordt door de witte bloedlichaampjes, die de tumorcellen vernietigt en die een inflammatie (of ontsteking) veroorzaakt. De tumorale necrosefactor wordt van nature geproduceerd door het lichaam. Deze cytokine kan eveneens in het laboratorium geproduceerd worden.

Tumorantigen 125 (CA 125)

Proteïne die men in grote hoeveelheid kan terugvinden in het bloed van mensen met bepaalde types van kanker, in het bijzonder ovariumkanker. CA 125 kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand reageert op de behandeling of om te weten te komen of de ovariumkanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief). Dit wordt ook carbohydraatantigen 125 genoemd.

Tumorantigen 15-3 (CA 15-3)

Proteïne die men in grote hoeveelheid kan terugvinden in het bloed van mensen met bepaalde types van kanker, in het bijzonder borstkanker. CA 15-3 kan gebruikt worden als tumormarker. Dankzij dit antigen is het mogelijk om te kijken hoe iemand reageert op de behandeling of om te weten te komen of de borstkanker is teruggekeerd na te zijn behandeld (recidief). Dit wordt ook carbohydraatantigen 15-3 genoemd.

Tumorbelasting

Aantal kankercellen, grootte van een tumor of omvang van de kanker in het lichaam. Om de efficiëntie van een behandeling te bepalen, meten de artsen de veranderingen van de tumorbelasting. De tumorbelasting wordt ook tumormassa of tumorvolume genoemd.

Tumorectomie

Chirurgische ingreep waarbij een massa of een tumor in de borst verwijderd wordt alsook een zeer kleine marge van gezond weefsel dat deze tumor omringt. Tumorectomie is een type van borstsparende chirurgie.

Tumorlysesyndroom

Geheel van bijwerkingen, met inbegrip van schade aan de nieren, het hart en de lever, die veroorzaakt worden door de snelle vernietiging van de kankercellen als antwoord op een behandeling. De stervende kankercellen scheiden vervolgens toxische stoffen af in het bloed.

Tumormarker

Stof die geproduceerd wordt in het lichaam en die de aanwezigheid van een bepaald type van kanker kan aangeven. Tumormarkers kunnen geproduceerd worden door kankercellen of door cellen van het lichaam als reactie op de aanwezigheid van kanker. Deze markers kunnen teruggevonden worden in het bloed of andere lichaamsvloeistoffen, en kunnen gebruikt worden om een kanker op te sporen of om te kijken hoe iemand met kanker reageert op de behandeling ervan. Bij prostaatkanker bijvoorbeeld kan men het specifieke prostaatantigen (SPA) gebruiken als tumormarker.

Tumormassa

Zie tumorbelasting.

Tumoropvlamming (of tumoropleving, tumorflare)

Plotselinge en tijdelijke verergering van de symptomen in verband met de tumor na het begin van de behandeling. De tumorflare wordt ook flare-up genoemd.

Tumorreductie

Ingreep die erin bestaat het grootst mogelijke deel van een tumor te verwijderen. Een tumorreductie kan uitgevoerd worden d.m.v. chirurgie, irradiatie (of bestraling), laserchirurgie of chemotherapie.

Tweedekijkchirurgie (of second-lookchirurgie)

Chirurgische ingreep die uitgevoerd wordt wanneer de kankerbehandeling afgelopen is om de efficiëntie van de behandeling te controleren, om te bepalen of de kankercellen nog aanwezig zijn en om een toekomstige behandeling in te plannen.

Tweedelijnsbehandeling

Een tweedelijnsbehandeling voor kanker wordt gebruikt als de eerstelijnsbehandeling niet het beoogde effect heeft, of niet goed verdragen wordt door de patiënt. Vaak heeft de tweedelijnsbehandeling meer bijwerkingen en wordt ze als zwaarder ervaren. Als de tweedelijnsbehandeling niet het beoogde effect heeft of niet goed verdragen wordt door de patiënt, kan een derdelijnsbehandeling worden gestart.

Tyrosine-kinase-inhibitor (of tyrosine-kinaseremmer)

Geneesmiddel dat de werking van tyrosine-kinase tegengaat, een enzym dat deelneemt aan het signaleringsproces dat zich afspeelt in de cellen eenmaal de groeifactoren zich aan de op de cellen aanwezige receptoren gehecht hebben. Tyrosine-kinase speelt een rol in de communicatie, de ontwikkeling, de deling en de groei van de cellen. Tyrosine-kinaseremmers zijn een type van behandeling met groeifactorinhibitoren (of groeifactorremmers). Men kan ze gebruiken om de groei van een tumor te verhinderen.

TZO

Zie testiculair zelfonderzoek (TZO).

Uitgezaaid

Verspreid of verbreid over een groot gebied. Een uitgezaaide kanker bijvoorbeeld heeft zich verspreid in een volledig orgaan, weefsel of het lichaam. Vergelijken met focaal of multifocaal.

Ultraviolette straling (uv, uv-straling)

Onzichtbare lichtstralen die deel uitmaken van de energie die de zon uitstraalt. Ultraviolette stralen kunnen ook afkomstig zijn van zonnelampen of zonnebanken. Er bestaan drie types van ultraviolette straling: ultraviolette straling A (uv-A), ultraviolette straling B (uv-B) en ultraviolette straling C (uv-C). Deze stralen kunnen de huid verbranden of huidkanker veroorzaken.

Umbilicaal

  1. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op het mediane gedeelte van het abdomen (of de buik, rond de navel).
  2. Term die duidt op alles wat betrekking heeft op de navelstreng (streng die dient voor het vervoer van het bloed en de voedingsstoffen van de placenta (of de moederkoek) naar de foetus).

Unilateraal

Term die duidt op alles wat betrekking heeft tot één enkele kant (links of rechts) van het lichaam of van een structuur. Vergelijken met bilateraal.

Ureter

Buis waarlangs de urine vanuit de nier naar de urineblaas stroomt.

Ureteroscopie

Ingreep waarbij men een endoscoop gebruikt (dun instrument vergelijkbaar met een buis voorzien van een lampje en een lens) om de structuur van de bovenste urinewegen te onderzoeken of te behandelen, met inbegrip van de ureter en het nierbekken. Men kan cellen of weefsels verwijderen om te onderzoeken onder de microscoop. De artsen kunnen eveneens een ureteroscopie uitvoeren om stenen, poliepen of tumoren te verwijderen.

Ureterostomie

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand en deze te verbinden met de ureter. Bij een ureterostomie wordt een nieuw kanaal gemaakt waardoor de urine afgevoerd kan worden. Een speciaal zakje (urostomazakje) wordt vastgehecht aan de stoma om de urine op te vangen.

Urethra

Buis waarlangs de in de urineblaas aanwezige urine uitgescheiden wordt. Bij de man loopt de urethra langs de prostaat en de penis, en vervoert deze buis zowel sperma als urine. Bij de vrouw ligt de urethra boven de vaginale opening.

Urinair stelsel

Groep van organen met als functie de productie en de uitscheiding van urine. Het urinaire stelsel omvat de nieren, de ureters (of de urineleiders), de urineblaas en de urethra (of de urinebuis). Het urinaire stelsel wordt eveneens het urinestelsel of de urinewegen genoemd.

Urineanalyse

Laboratoriumtest die erin bestaat de urine te analyseren om de samenstelling ervan te bepalen (met inbegrip van de aanwezigheid van proteïnen, glucose of abnormale cellen) en om het uiterlijk ervan (met inbegrip van de kleur en de helderheid) en de geur ervan te beschrijven.

Urineblaas

Gespierde zak in het bekken die de urine ontvangt van de ureters (of de urineleiders, buizen waarlangs de urine vanuit de nieren stroomt), die dient als reservoir voor deze urine en die deze urine afvoert via de urethra (of de urinebuis).

Urineomleiding

Chirurgische ingreep waarbij men een nieuwe buis creëert zodat de urine uitgescheiden kan worden. De urinestroom wordt niet meer naar de urineblaas gestuurd, maar naar een zak die gecreëerd wordt door de chirurg vanuit een segment van de dunne darm van de persoon. De urineomleiding kan aangebracht worden wanneer de urineblaas en de urethra (of de urinebuis) verwijderd werden of wanneer een tumor de buis verstopt die de normale lozing van de urine door de urineblaas toelaat.

Urogenitaal stelsel

Zie genito-urinair stelsel.

Urostoma

Chirurgische ingreep die erin bestaat een kunstmatige opening (stoma) aan te leggen in de buikwand, zodat de urine via deze buikwand afgevoerd kan worden. Een urostoma kan uitgevoerd worden wanneer men de urineweg dient om te leiden of wanneer men een ablatie van de urineblaas of de urethra (kanaal waardoor de urine wordt afgevoerd) dient uit te voeren. Een speciaal zakje (urostomazakje) wordt vastgehecht aan de stoma om de urine op te vangen.

Urticaria

Rode en dikke plekken of blaren op de huid die jeuk met zich meebrengen en die doorgaans veroorzaakt worden door een allergische reactie.

Uterus

Hol en gespierd vrouwelijk orgaan in de vorm van een peer, dat gelegen is in het bekken. Hier kan de foetus zich ontwikkelen en wordt hij gevoed tijdens de zwangerschap. De uterus bestaat uit twee delen: het baarmoederlichaam, het bovenste en breedste gedeelte, en de baarmoederhals, het onderste en smalste gedeelte. Het bijvoeglijke naamwoord uterien duidt op alles wat betrekking heeft tot de uterus, een uteriene tumor bijvoorbeeld. De uterus wordt doorgaans de baarmoeder genoemd.

Vaccinotherapie

Behandeling die erin bestaat een antigen te gebruiken om het immuunsysteem aan te zetten tot de productie van antilichamen (of antistoffen) die een ziekte kunnen bestrijden. Het antigen kan afkomstig zijn van een virus, een bacterie of een kankercel. Bij de behandeling van kanker doet men een beroep op vaccinotherapie om antigenen in het lichaam te brengen die geproduceerd worden vanuit kankercellen. Deze techniek is erop gericht het immuunsysteem aan te zetten om de andere kankercellen te herkennen en te vernietigen.

Vaginectomie

Chirurgische ingreep waarbij de schede (of het geboortekanaal) gedeeltelijk of volledig verwijderd wordt.

Varicella-zostervirus

Het varicella-zostervirus wordt ook het humane herpesvirus 3 (HHV-3) genoemd.

Vasculair toegangsapparaat

Ieder toestel (zoals een katheter) dat gebruikt wordt om toegang te geven tot een bloedvat om bloed af te nemen, geneesmiddelen of vloeistoffen toe te dienen of de concentratie aan bloedgassen en de arteriële druk (of de bloeddruk) te controleren.

Vasculitis

Inflammatie (of ontsteking) van een bloedvat.

Vasoconstrictor (of vaatvernauwend middel)

Alle geneesmiddelen of stoffen die de vernauwing (of de constrictie) van de bloedvaten met zich meebrengen.

Vasodilatator (of vaatverwijdend middel)

Alle geneesmiddelen of stoffen die de verwijding (of de dilatatie) van de bloedvaten met zich meebrengen.

Vena cava superior compressiesyndroom

Groep van symptomen waaronder hoest, dyspneu, hoofdpijn, duizeligheid, flauwte en een zwelling van of roodheid in het gezicht, de hals en het bovenste gedeelte van de arm. Het vena cava superior compressiesyndroom doet zich voor wanneer de vena cava superior (grote ader voor de stroming van het bloed van het hoofd, de hals, de armen en de borst naar het hart) gecomprimeerd wordt door een tumor of verstopt wordt door een bloedprop.

Vene (of ader)

Bloedvat dat zorgt voor de terugvoer van het bloed van weefsels en organen naar het hart.

Veneus toegangsapparaat

Ieder toestel (zoals een katheter) dat gebruikt wordt om toegang te geven tot een ader om bloed af te nemen of geneesmiddelen of vloeistoffen toe te dienen. Voorbeelden van veneuze toegangsapparaten omvatten de centraalveneuze katheter en de injectiekamer.

Verblijfskatheter

Type van katheter (flexibele buis) dat men in het lichaam aanbrengt en dat men gedurende een bepaalde tijd laat zitten. De katheter van Foley bijvoorbeeld is een type van verblijfskatheter.

Verhemelte

Gehemelte (of de bovenzijde) van de mond. Het verhemelte bestaat uit een botgedeelte aan de voorzijde (het harde verhemelte) en een zacht of gespierd gedeelte aan de achterzijde (het zachte verhemelte).

Vermoeidheid

Extreme uitputting of gebrek aan energie.

Verruca (of wrat)

Goedaardige (benigne) massa op de huid of op een slijmvlies die veroorzaakt wordt door het humane papillomavirus (HPV). Vergelijken met papilloom.

Verwant in de eerste graad

Moeder, vader, broer, zus of kind van een persoon. Ook VEG genoemd. Vergelijken met verwant in de tweede graad.

Verwant in de tweede graad

Tante, oom, grootouders, kleinkinderen, nicht, neef, halfbroer of halfzus­ van een persoon. Ook VTG genoemd. Vergelijken met verwant in de eerste graad.

Verworven immunodeficiëntiesyndroom (aids)

Ziekte die veroorzaakt wordt door het humane immunodeficiëntievirus (hiv) en die gekarakteriseerd wordt door de vernietiging van de lymfocyten (type van wit bloedlichaampje dat kiemen, vreemde stoffen of kankercellen bestrijdt) waardoor het lichaam zich niet meer kan beschermen tegen infecties. Mensen met aids lopen een verhoogd risico op de ontwikkeling van sommige kankers, met inbegrip van het kaposisarcoom.

Virus

Een van de talrijke micro-organismen die de cellen kunnen infecteren en een ziekte kunnen veroorzaken. Virussen gebruiken de chemische elementen van de cellen die ze infecteren om in leven te blijven en zich te vermenigvuldigen (zich voort te planten). Het genetische materiaal van virussen kan DNA of RNA zijn. Virussen zijn verantwoordelijk voor tal van besmettelijke ziekten en kunnen ook bepaalde types van kanker veroorzaken. Een infectie van het humane papillomavirus (HPV) bijvoorbeeld wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op de ontwikkeling van baarmoederhalskanker. Het bijvoeglijke naamwoord viraal duidt op alles wat betrekking heeft op een virus of zijn gevolgen, virale hepatitis bijvoorbeeld.

Viscera (of ingewanden)

Weke organen in het lichaam, in het bijzonder in de thorax (of de borstkas) en het abdomen (of de buik), waaronder het hart, de longen, de maag, de lever en de darmen. Visceraal duidt op alles wat betrekking heeft op de ingewanden, zoals viscerale pleura.

Vitamine

Alle stoffen die deel uitmaken van een groep van chemische elementen die een rol spelen in de groei en de werking van het lichaam en die cruciaal zijn om in goede gezondheid te blijven. Vitaminen zijn aanwezig in de voeding en kunnen zowel door het lichaam als in het laboratorium (supplementen) geproduceerd worden. Vitamine A en vitamine D zijn hier voorbeelden van.

Vitamine D

Voedingsstof die het lichaam nodig heeft om de botten en de spieren in goede gezondheid te houden en die de absorptie (of de opname) en het gebruik (metabolisering) van calcium en fosfor door de darmen bevordert. Vitamine D kan men krijgen door onze huid bloot te stellen aan zonlicht. Deze vitamine is ook aanwezig in eieren, zuivelproducten (waaraan vitamine D vaak toegevoegd is) en vis. Onderzoekers buigen zich over de mogelijke rol van vitamine D in de preventie van bepaalde kankers, met inbegrip van colorectale kanker en borstkanker.

Vloeistofgebaseerde cytologie

Type van paptest waarbij men cellen van de baarmoederhals (onderste en smalste gedeelte van de uterus (of de baarmoeder)) verwijdert door ze af te schrapen m.b.v. een borsteltje, dat men vervolgens uitspoelt in een speciale vloeistof om ze te verzamelen. Vervolgens gebruikt men een speciaal apparaat om de cellen van de vloeistof te filteren en strijkt men deze uit in een dunne en uniforme laag op een objectglaasje om te onderzoeken onder de microscoop. Vloeistofgebaseerde cytologie wordt ook vloeistofgebaseerde paptest genoemd. Vergelijken met klassieke cytologie.

Voedingsvezels

Deel van fruit, groenten, leguminosen (of peulvruchten, zoals bonen) en granen dat niet verteerbaar is (volle granen bijvoorbeeld) en dat de beweging en de digestie (of de vertering) van voedingsmiddelen in het digestieve systeem (of het spijsverteringsstelsel) vergemakkelijkt. Voedingsvezels worden vaak cellulosevezels genoemd.

Voorzijde (vooraan, voorste, voor-)

Termen die duiden op alles wat betrekking heeft tot het voorste gedeelte van het lichaam of een structuur. Vergelijken met achterzijde (achteraan, achterste, achter-).

Vrij radicaal

Instabiele molecule die gemakkelijk reageert met andere moleculen. Vrije radicalen ontwikkelen zich tijdens het normale celmetabolisme (chemische processen die nodig zijn voor de werking, de groei en de reproductie (of de voortplanting) van cellen). Het is mogelijk dat vrije radicalen zich ophopen in de cellen en schade berokkenen aan andere moleculen (zoals DNA, lipiden en proteïnen), wat het risico op kanker en andere ziekten verhoogt.

Vroegtijdige opsporing

Een precancereuze toestand of een kanker in een vroeg stadium ontdekken. Voor de meeste kankers kan het opsporen van de ziekte en het aanvatten van de behandeling in een vroegtijdig stadium helpen om de overlevingskansen te verhogen.

Vulva (of schaamspleet)

Externe geslachtsorganen van de vrouw waaronder de clitoris (of de kittelaar), de schaamlippen (weefselplooien die de vaginaopening omringen) en de vaginaopening. Het bijvoeglijke naamwoord vulvair duidt op alles wat betrekking heeft op de vulva, een vulvaire tumor bijvoorbeeld.

Vulvectomie

Chirurgische ingreep waarbij de vulva (of de schaamspleet) gedeeltelijk of volledig verwijderd wordt.

Weefsel

Groep of laag van cellen die samenwerken om een of meerdere specifieke functies uit te voeren. De 4 belangrijkste weefseltypen in het lichaam zijn epitheelweefsel, bindweefsel (waaronder het bloed, de botten en het kraakbeen), spierweefsel en zenuwweefsel.

Wervel

Bot van de wervelkolom dat het ruggenmerg ondersteunt en beschermt. De 33 wervels worden onderverdeeld in 7 halswervels, 12 borstwervels, 5 lendenwervels, 5 heiligbeenwervels (die onderling vergroeid zijn om het sacrum (of het heiligbeen) te vormen) en 4 staartbeenwervels (die onderling vergroeid zijn om het coccyx (of het staartbeen) te vormen).

Wilmstumor

Kwaadaardige (maligne) tumor die ontstaat in de nier. Wilmstumoren komen meestal voor bij jonge kinderen. De wilmstumor wordt ook nefroblastoom genoemd.

Wit bloedlichaampje (WB)

Type van bloedcel dat het lichaam helpt om infecties en ziekten te bestrijden. Witte bloedlichaampjes worden geproduceerd in het beenmerg en zijn aanwezig in het bloed en het lymfeweefsel. Ze spelen een belangrijke rol in de immuunreactie (reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen in het lichaam). Witte bloedlichaampjes worden ook leukocyten of witte bloedcellen genoemd.

Yttrium

Zeldzaam aardmetaal. De radioactieve vorm van yttrium (yttrium-90) wordt gebruikt bij radiotherapie en bij sommige types van biologische therapie.

Zaadleider

Kanaal dat het sperma van de testikels (of de teelballen) naar de urethra (of de urinebuis, kanaal om het sperma en de urine buiten het lichaam af te voeren) vervoert.

Zaadstreng

Kanaal in de vorm van een koord dat het abdomen (of de buik) verbindt met de testikels (of de teelballen) en dat de zaadleider (kanaal dat het sperma van de testikels (of de teelballen) naar de urethra (of de urinebuis) vervoert), de bloedvaten, de lymfevaten en de zenuwen omvat.

Zacht weefsel

Zachte weefsels in het lichaam, verschillend van de botten en het kraakbeen. Zachte weefsels omvatten de spieren, het vet, het fibreuze weefsel (of het vezelige weefsel), de bloedvaten en andere weefsels die de structuren en organen van het lichaam ondersteunen.

Zelfonderzoek

Iedere techniek die erin bestaat het eigen lichaam te onderzoeken om veranderingen op te sporen die op een ziekte zouden kunnen wijzen. Gangbare voorbeelden van zelfonderzoek zijn borstzelfonderzoek (BZO) en testiculair zelfonderzoek (TZO).

Zenuwblokkade

Ingreep die erin bestaat een anestheticum te injecteren in of rond een zenuw of in de wervelkolom om de pijn te verzachten of te blokkeren. De verschillende types van zenuwblokkades worden vernoemd naar de zenuwen in kwestie. Een anesthesie (of een verdoving) door zenuwblokkade van de coeliacusklieren bijvoorbeeld gaat de pijnsignalen die afkomstig zijn van de maag en de pancreas (of de alvleesklier) blokkeren.

Zenuwstelsel

Netwerk van zenuwcellen (of neuronen) die verspreid zijn over het hele lichaam en die samenwerken om de werking van de organen en de bewegingen van het lichaam te controleren. Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (CZS) en het perifere zenuwstelsel (PZS).

Ziekte van Bowen

Huidziekte die gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van korstige letsels of rode, schilferige plekken op de huid die zich traag uitbreiden en niet genezen. Het gaat om een vroegtijdig stadium van huidkanker (carcinoom in situ). De ziekte van Bowen wordt doorgaans veroorzaakt door een blootstelling aan de zon of aan arseen.

Ziekte van Hodgkin

Zie hodgkinlymfoom.

Ziekte van Raynaud

Zie raynaudfenomeen.

Zona (of gordelroos)

Pijnlijke huidletsels die vergelijkbaar zijn met blaasjes, die doorgaans aan één zijde van het lichaam aanwezig zijn en die veroorzaakt worden door een reactivering van het varicella-zostervirus. Zona wordt ook herpes zoster genoemd.

Zonder aangetaste klieren

We spreken van een kanker die zich niet uitgezaaid heeft naar de regionale lymfeklieren .

Zorgnorm

Wettelijke term die betrekking heeft op het zorgniveau dat toegediend wordt door eender welke behoedzame zorgverlener. Deze term verwijst m.a.w. naar het zorgniveau dat iedere persoon met een bepaalde aandoening of ziekte zou moeten kunnen krijgen.