Kankerbehandeling

Kankerbehandeling

Chirurgie

Een tumor kan operatief worden verwijderd. Soms neemt de chirurg meerdere tumoren weg. Doorgaans wordt ook een deel van het omliggende weefsel verwijderd. De bedoeling is te voorkomen dat er nog kankercellen achterblijven, waardoor er zich een nieuwe tumor zou kunnen vormen. De chirurg kan ook de lymfeklieren in de buurt van de tumor verwijderen. Deze klieren vormen de eerste schakel voor de mogelijke verspreiding van kankercellen. Voor het vervolg van de behandeling is het belangrijk om te weten of de lymfeklieren zijn aangetast of niet.

Wanneer moet kankerchirurgie worden toegepast?

Chirurgie is aangewezen voor de meeste solide kankers, waarbij zich tumoren hebben gevormd.

Als je je zorgen maakt, kun je deze vragen aan je arts stellen:

    • Hoe lang duurt de behandeling?
    • Hoe lang moet ik in het ziekenhuis blijven?
    • Heb ik voor of na de operatie radiotherapie of chemotherapie nodig?
    • Zijn er bijwerkingen na de operatie?
    • Wat kan ik doen om deze bijwerkingen te verminderen?
    • Zijn er bijwerkingen die ik onmiddellijk moet melden?
    • Kan ik blijvende lichamelijke klachten krijgen na een operatie?
    • Na hoeveel tijd ben ik hersteld?

Bijwerkingen

Kankerchirurgie kan bijwerkingen hebben die verband houden met de chirurgische ingreep of de gebruikte medicatie. De duur van het herstel varieert van persoon tot persoon en is afhankelijk van de soort ingreep. Het is normaal om zich nadien een tijdje moe of zwak te voelen. Over het algemeen brengt een complexe ingreep een hoger risico op bijwerkingen met zich mee.

Vaak voorkomende bijwerkingen van kankeroperaties:

    • pijn
    • bloeden
    • vorming van bloedstolsels door langdurige immobilisatie
    • beschadiging van de weefsels rond de tumor
    • reacties op medicatie
    • schade aan organen
    • vermoeidheid
    • verlies van eetlust
    • infecties (op de plaats van de insnijding, longontsteking…)
    • zwelling rond de plaats van de ingreep
    • vochtophoping op de plaats van de ingreep
    • bloedophoping rond de plaats van de ingreep
    • langzaam herstel van andere lichaamsfuncties

Het is van belang dat de patiënt voor de behandeling met zijn of haar arts overlegt om te weten op welke symptomen hij of zij moet letten.

Het belang van een vertrouwensrelatie met
personen die je verzorgen

Aarzel nooit om vragen te stellen aan het zorgteam (artsen, verpleegkundigen…) en herhaal je vragen indien nodig, totdat je een begrijpelijk antwoord krijgt. Probeer in dialoog te gaan met je zorgverleners. Zo kun je samen in vertrouwen de best mogelijke beslissingen nemen.

Radiotherapie

Radiotherapie maakt gebruik van hoogenergetische straling om kankercellen te vernietigen. De meeste vormen van kanker kunnen worden behandeld met bestraling. Maar radiotherapie wordt niet gebruikt als andere behandelingen effectiever zijn ofwel als de tumor ongevoelig is voor straling.

Hoe werkt radiotherapie ?

Ioniserende stralen beschadigen het genetisch materiaal van snel delende cellen zoals kankercellen. Zo wordt het moeilijker voor deze cellen om te groeien en kunnen ze ook worden gedood. Maar bestraling beschadigt ook gezonde snel delende cellen in het bestraalde gebied. Dat kan bijwerkingen veroorzaken. Gezonde cellen herstellen echter beter dan kankercellen. Zo kan deze behandeling kankercellen vernietigen terwijl gezond weefsel tot op zekere hoogte behouden blijft.

Wanneer wordt radiotherapie gebruikt?

Bestraling is aangewezen om een aantal kankertypes in bepaalde stadia te behandelen. Niet alle patiënten komen in aanmerking voor deze behandeling. Meestal wordt radiotherapie gecombineerd met een of meerdere andere behandeling(en).

Radiotherapie kan worden gebruikt:

    • om primaire kanker of de uitzaaiingen ervan te behandelen
    • om symptomen te verlichten die verband houden met een tumor, zoals pijn of bloeding
    • om tumoren te verkleinen wanneer ze druk uitoefenen op andere organen zoals de hersenen of het ruggenmerg

Als je je zorgen maakt, kun je deze vragen aan je arts stellen:

    • Wat is het doel van de behandeling?
    • Hoe zal de tumor reageren op deze behandeling?
    • Hoeveel sessies moet ik volgen?
    • Hoe lang zal deze behandeling duren?
    • Heb ik na bestraling nog andere behandelingen nodig?
    • Zijn er andere behandelingen mogelijk?
    • Wat zijn de mogelijke bijwerkingen?
    • Wat kan ik doen om deze bijwerkingen te onderdrukken?
    • Wanneer treden bijwerkingen op?
    • Kan ik na deze behandeling blijvende lichamelijke klachten krijgen?
    • Zijn er symptomen die ik onmiddellijk moet melden?

Bijwerkingen

Plaatselijke bijwerkingen zijn afhankelijk van het bestraalde gebied en het type radiotherapie. Algemene bijwerkingen, die het meest gepaard gaan met bestralingstherapie:

    • vermoeidheid
    • apathie of traagheid
    • verminderde eetlust of anorexia

De bijwerkingen van radiotherapie variëren van persoon tot persoon en zijn afhankelijk van de gebruikte techniek en het deel van het lichaam dat is bestraald. Als je bijwerkingen hebt, wil dat niet zeggen dat bestraling beter of slechter werkt.

Daarom is het van belang dat de patiënt voor de behandeling met zijn of haar arts overlegt om te weten op welke symptomen hij of zij moet letten.

Het belang van een vertrouwensrelatie met
personen die je verzorgen

Aarzel nooit om vragen te stellen aan het zorgteam (artsen, verpleegkundigen…) en herhaal je vragen indien nodig, totdat je een begrijpelijk antwoord krijgt. Probeer in dialoog te gaan met je zorgverleners. Zo kun je samen in vertrouwen de best mogelijke beslissingen nemen.

Chemotherapie

Chemotherapie is een kankerbehandeling waarbij medicijnen worden gebruikt die de groei van kankercellen beperken of doden.

Hoe werkt chemotherapie?

Bij chemotherapie wordt het genetisch materiaal van snel delende cellen zoals kankercellen door medicatie beschadigd. Hierdoor wordt hun groei belemmerd of worden de kankercellen geëlimineerd. De medicatie die bij chemotherapie wordt toegediend, beschadigt ook gezonde snel delende cellen. Maar gezonde cellen herstellen beter dan kankercellen. Zo kan chemotherapie kankercellen vernietigen, terwijl gezond weefsel weer herstelt.

Wanneer wordt chemotherapie gebruikt?

Chemotherapie wordt toegepast om een aantal vormen van kanker in bepaalde stadia te behandelen. Niet alle kankerpatiënten hebben dus baat bij deze behandeling. Doorgaans wordt chemotherapie gecombineerd met een of meerdere andere behandeling(en).

Chemotherapie kan in verschillende situaties worden toegepast:

    • Neoadjuvante chemotherapie: toegepast vóór chirurgische ingrepen of radiotherapie. Het is de bedoeling alvast het volume van de tumor te verkleinen.
    • Adjuvante chemotherapie: toegepast na een operatie of radiotherapie. Het is de bedoeling de (potentieel) resterende kankercellen te elimineren.
    • Chemo-radiotherapie: chemotherapie en radiotherapie worden met elkaar gecombineerd.

Als je je zorgen maakt, kun je deze vragen aan je arts stellen:

    • Wat is het doel van de behandeling?
    • Hoe gaan de kankercellen op de behandeling reageren?
    • Welke medicatie krijg ik?
    • Hoe lang duurt de volledige behandeling?
    • Welke bijwerkingen heeft de behandeling?
    • Wat kan ik doen om ze te verminderen?
    • Zijn er bijwerkingen die ik onmiddellijk moet melden?
    • Mag ik andere medicatie gebruiken tijdens mijn chemotherapie?

Bijwerkingen

De belangrijkste bijwerkingen van chemotherapie hebben vaak te maken met de beschadiging van gezonde snel delende cellen, zoals bloedcellen, slijmvliezen in de mond en het spijsverteringskanaal, nagels, de binnenwand van de vagina en de haarzakjes.

Specifieke bijwerkingen zijn afhankelijk van het type chemotherapie dat wordt toegepast.

Bepaalde medicatie die bij chemotherapie wordt toegediend, kan zenuwen, lever, nieren of andere organen beschadigen.

De belangrijkste bijwerkingen van chemotherapie:

    • vermoeidheid
    • haaruitval
    • infecties
    • constipatie
    • diarree
    • misselijkheid en overgeven
    • verlies van eetlust
    • problemen met de mond, tong en keel, zoals zweren en pijn bij het slikken
    • beschadiging van bepaalde zenuwen en spieren, wat kan leiden tot gevoelloosheid, tintelingen en pijn
    • verandering van de nagels en huid (bijvoorbeeld een droge huid)
    • gewichtsverandering
    • verwardheid en geheugenproblemen
    • onvruchtbaarheid
    • visuele stoornissen
    • gehoorproblemen

Bijwerkingen en de ernst ervan variëren van persoon tot persoon en van geneesmiddel tot geneesmiddel. De aanwezigheid en ernst van bijwerkingen houden geen verband met de effectiviteit van de behandeling.

Daarom is het van belang dat de patiënt vóór de behandeling met zijn of haar arts overlegt om te weten op welke symptomen hij of zij moet letten.

Het belang van een vertrouwensrelatie met
personen die je verzorgen

Aarzel nooit om vragen te stellen aan het zorgteam (artsen, verpleegkundigen…) en herhaal je vragen indien nodig, totdat je een begrijpelijk antwoord krijgt. Probeer in dialoog te gaan met je zorgverleners. Zo kun je samen in vertrouwen de best mogelijke beslissingen nemen.

Immuuntherapie

Immuuntherapie is een behandeling met medicatie, die het natuurlijke afweersysteem helpt om kankercellen te herkennen en vernietigen.

Hoe werkt immuuntherapie?

Het immuunsysteem is ons interne afweersysteem. Het herkent en elimineert vreemde indringers, bijvoorbeeld bacteriën en virussen, maar ook abnormale cellen zoals kankercellen. Op normale cellen reageert het immuunsysteem niet.

Het immuunsysteem herkent antigenen, pathogene micro-organismen of abnormale eiwitten van kankercellen. Antigenen zijn niet aanwezig in normale cellen.

Immuuntherapie is een relatief nieuwe vorm van behandeling tegen bloed- en lymfeklierkanker, waarbij het afweersysteem van de patiënt zelf wordt ingezet om kankercellen te doden. In tegenstelling tot chemotherapie en radiotherapie richt immuuntherapie zich rechtstreeks op de kankercellen om ze te kunnen doden.

Er zijn veel vormen van immuuntherapie en onderzoekers ontdekken steeds meer nieuwe werkingsmechanismen.

Belangrijkste vormen van immuuntherapie:

    • Monoklonale of identieke antilichamen: deze antilichamen worden op maat gemaakt in het laboratorium en kunnen een specifiek antigeen herkennen en eraan binden. Zo wordt het mogelijk kankercellen die dit antigeen dragen, te vernietigen.
    • Checkpointremmers: monoklonale antilichamen die de rem op je immuunsysteem weghalen − door deze rem kan een tumor ontstaan. Checkpointremmers binden zich aan immuuncellen om hun antitumorwerking te versterken.
    • Therapeutische kankervaccins: deze vaccins stimuleren het immuunsysteem om een bestaande ziekte te bestrijden, en niet om die te vermijden zoals een normaal preventief vaccin.
    • TIL-therapie: een behandeling met tumor-infiltrerende lymfocyten, die bestaan uit afweercellen (T-cellen) uit de tumor van de patiënt. Deze immuuncellen worden geïmplanteerd in de tumor en kunnen tot volledig herstel leiden bij patiënten met uitgezaaid melanoom, zelfs na eerder falen van immuuntherapie.
    • CAR-T-celtherapie: immuuntherapie met eigen witte bloedcellen (T-cellen) waarop een speciale receptor (CAR: Chimere Antigeen Receptor) wordt geplaatst. Hierdoor kunnen de T-cellen kankercellen herkennen en vernietigen.
    • Cytokines: kleine signaaleiwitten die van nature door bepaalde cellen in het lichaam worden gemaakt. Ze geven een ‘boost’ aan het immuunsysteem, waardoor kankercellen effectiever worden aanvallen.

Wanneer wordt immuuntherapie toegepast?

Immuuntherapie wordt door het zorgteam van geval tot geval overwogen op basis van een aantal medische criteria, zoals het kankertype en het stadium waarin de ziekte zich bevindt.

Vandaag kan immuuntherapie worden toegepast als standaardbehandeling voor heel wat vormen van kanker, waaronder melanoom, niet-kleincellige longkanker, nierkanker, blaaskanker, bepaalde hoofd-halskankers, Hodgkin-lymfoom en bepaalde vormen van leukemie. Deze lijst is niet volledig en wordt voortdurend aangepast.

In klinische studies wordt onderzocht welke vormen van immuuntherapie nuttig zouden kunnen zijn bij de behandeling van andere kankertypes.

Als je je zorgen maakt, kun je deze vragen aan je arts stellen:

    • Wat is het doel van de behandeling?
    • Wanneer weten we of de behandeling een positief effect heeft?
    • Wat is de gebruikelijke behandeling voor de vorm van kanker die ik heb?
    • Welke medicatie krijg ik?
    • Hoe lang duurt de volledige behandeling?
    • Hoe groot is de kans dat er bijwerkingen optreden en wanneer kan dat gebeuren?
    • Wat kunnen de arts en ik doen om deze bijwerkingen te verminderen?
    • Zijn er bijwerkingen die ik onmiddellijk moet melden?
    • Mag ik andere medicatie gebruiken tijdens mijn behandeling?

Bijwerkingen

Zoals alle kankerbehandelingen heeft immuuntherapie behalve voordelen ook risico’s en bijwerkingen.

Deze bijwerkingen verschillen sterk van die van chemotherapie, waarbij vaak onder andere misselijkheid en haaruitval optreden. Bijwerkingen kunnen van patiënt tot patiënt en afhankelijk van de soort immuuntherapie variëren.

Behandelingen die het immuunsysteem stimuleren, veroorzaken mogelijk griepachtige symptomen, zoals koorts, hoofdpijn, spierpijn en vermoeidheid. Deze behandelingen kunnen ook auto-immuunreacties veroorzaken, waarbij het immuunsysteem gezonde cellen aanvalt.

Daarom is het van belang dat de patiënt vóór de behandeling met zijn of haar arts overlegt om te weten op welke symptomen hij of zij moet letten.

Het belang van een vertrouwensrelatie met
personen die je verzorgen

Aarzel nooit om vragen te stellen aan het zorgteam (artsen, verpleegkundigen…) en herhaal je vragen indien nodig, totdat je een begrijpelijk antwoord krijgt. Probeer in dialoog te gaan met je zorgverleners. Zo kun je samen in vertrouwen de best mogelijke beslissingen nemen.

Doelgerichte therapieën

Bij doelgerichte therapieën gaat het om behandelingen die zijn ontwikkeld om de groei of verspreiding van kankercellen te blokkeren. Patiënten krijgen een behandeling op maat die hun kanker raakt op zijn zwakste plek. Dergelijke behandelingen zijn meestal niet genezend, maar kunnen wel de overleving sterk verlengen: soms met maanden, in het beste geval zelfs met jaren. Daarom zijn ze vooral aangewezen bij een niet te opereren of uitgezaaide kanker.

Hoe werken doelgerichte therapieën?

Er zijn verschillende soorten doelgerichte therapieën, die allemaal anders werken.

Deze therapieën kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: volgens het effect van de werkzame stof en volgens de grootte ervan.

Het effect van de werkzame stof

Wanneer het doelgerichte medicijn zich aan zijn doelwit heeft gehecht, kunnen verschillende effecten worden veroorzaakt:

    • De celgroei wordt vertraagd zonder de cel te doden. Het medicijn dat zich aan kankercellen bindt, remt hun ontwikkeling af, maar elimineert ze niet.
    • De kankercel sterft na de reactivatie van de geprogrammeerde celdood. Alle cellen in ons lichaam zijn geprogrammeerd om op een gegeven moment op natuurlijke wijze te sterven. Kankercellen kunnen deze programmering uitschakelen en zijn ten gevolge hiervan onsterfelijk. Bepaalde doelgerichte medicijnen kunnen de geprogrammeerde celdood in kankercellen reactiveren.
    • De kankercel sterft een toxische celdood. Het medicijn wordt gecombineerd met een giftige stof die de kankercel elimineert.
    • De kankercel wordt zichtbaar voor het immuunsysteem. Het doelgerichte medicijn hecht zich aan de kankercel, waardoor die zichtbaar wordt voor het immuunsysteem, dat de kankercel vervolgens kan uitschakelen. Een dergelijke behandeling wordt in het ene geval beschouwd als immuuntherapie, in het andere als doelgerichte therapie.
    • De vorming van nieuwe bloedvaten wordt geblokkeerd. Een tumor moet zich voeden om te kunnen groeien en daarom wordt de vorming van nieuwe bloedvaten naar de tumor gestimuleerd. Dit proces wordt angiogenese genoemd. Angiogenese-remmers zijn doelgerichte geneesmiddelen die de vorming van nieuwe bloedvaten door de kankercel bestrijden, waardoor het voor de tumor moeilijker wordt om te groeien.

De grootte van de werkzame stof

    • Grote actieve moleculen: antilichamen die in het laboratorium worden aangemaakt. De naam van het actieve molecuul (dus niet de merknaam van de medicatie) eindigt op ‘-mab’, wat staat voor ‘monoklonaal antilichaam’.
    • Kleine actieve moleculen: kleine actieve stoffen die de cel binnenkomen om zich aan een doelwit te binden. De naam van het actieve molecuul eindigt meestal met ‘-ib’, wat staat voor ‘inhibitie’.

Wanneer worden doelgerichte therapieën toegepast?

De meeste doelgerichte therapieën zijn alleen effectief tegen kankertypes met specifieke kenmerken en kunnen dus niet voor alle types of bij alle patiënten worden ingezet.

Doelgerichte therapie wordt over het algemeen gebruikt als aanvulling op conventionele behandelingen (chemotherapie, radiotherapie, chirurgie), maar kan ook als enige therapie of monotherapie worden toegepast.

Tegenwoordig kunnen doelgerichte therapieën deel uitmaken van de standaardbehandeling van heel wat kankertypes, waaronder maagkanker, blaaskanker, hersentumoren, borstkanker, baarmoederhalskanker, darmkanker, hoofd- en halskanker, nierkanker, leukemie, leverkanker, longkanker, lymfomen, multipel myeloom (ziekte van Kahl), eierstokkanker, pancreaskanker, prostaatkanker, huidkanker en schildklierkanker. Deze lijst is niet volledig en wordt voortdurend aangepast.

Als je je zorgen maakt, kun je volgende vragen stellen aan je arts:

    • Wat is het doel van de behandeling?
    • Hoe zal mijn kanker reageren op de behandelng?
    • Welke medicatie ga ik krijgen?
    • Hoe lang zal de behandeling duren?
    • Welke bijwerkingen zijn er mogelijk?
    • Hoe groot is de kans dat ik bijwerkingen zal krijgen en wanneer zouden ze kunnen optreden?

Bijwerkingen

Over het algemeen veroorzaken doelgerichte therapieën minder bijwerkingen dan chemotherapie omdat ze hun doelcellen op een andere manier selecteren en geen gezonde cellen aanvallen.

De belangrijkste bijwerkingen van doelgerichte therapieën (onvolledige lijst):

    • Bloedarmoede (vermoeidheid, hartkloppingen, duizeligheid, wazig zicht, bleke huid)
    • Asthenie (extreme vermoeidheid)
    • Hormonale veranderingen
    • Haarverkleuring
    • Diarree
    • Gewrichtspijn
    • Uitslag
    • Vermoeidheid
    • Koorts
    • Bloeduitstortingen (die niet het gevolg zijn van een val of schok)
    • Hoge bloeddruk
    • Slechte genezing van kleine wondjes
    • Verminderde eetlust
    • Kleine rode vlekken op de huid
    • Bloed in ontlasting of urine
    • Hand-voetsyndroom (huidveranderingen van de handpalmen en voetzolen, zoals roder worden, zwelling, schilferende of vervellende huid)

Het is van belang dat de patiënt vóór de de behandeling met zijn of haar arts overlegt om te weten op welke syptomen hij of zij moet letten.

Het belang van een vertrouwensrelatie met
personen die je verzorgen

Aarzel nooit om vragen te stellen aan het zorgteam (artsen, verpleegkundigen…) en herhaal je vragen indien nodig, totdat je een begrijpelijk antwoord krijgt. Probeer in dialoog te gaan met je zorgverleners. Zo kun je samen in vertrouwen de best mogelijke beslissingen nemen.

Hormoontherapie

Hormoontherapie is een behandeling waarbij de productie of werking van natuurlijke hormonen wordt geblokkeerd om de ontwikkeling van kankercellen te voorkomen. Deze behandeling heeft als doel kankercellen op lange termijn te laten sterven door een ongunstige hormonale omgeving voor hen te creëren − in tegenstelling tot chemotherapie of radiotherapie, waarbij het de bedoeling is snel kankercellen te elimineren.

Hoe werkt hormoontherapie?

De ontwikkeling van bepaalde kankercellen wordt gestimuleerd door hormonen die zich binden aan receptoren op het oppervlak van deze cellen. De receptoren worden vervolgens geactiveerd, waardoor er in de cel reacties ontstaan, zoals celdeling. Het hormoon is te vergelijken met een sleutel die een slot opent, in dit geval de hormoonreceptor. Er zijn drie strategieën ontwikkeld om hormoontherapie toe te passen:

    • Strategie 1: de aanmaak van hormonen wordt geblokkeerd (de sleutel gaat eruit)
    • Strategie 2: het hormoon wordt verhinderd zich te binden aan de receptor (het slot is geblokkeerd)
    • Strategie 3: strategie 1 en 2 worden tegelijkertijd toegepast

Wanneer wordt hormoontherapie toegepast?

Hormoontherapie is alleen nuttig bij hormoongevoelige kanker, waarbij de groei van tumoren wordt gestimuleerd door hormonen.

Om te achterhalen of er sprake is van hormoongevoelige kanker, is een laboratoriumanalyse nodig, omdat niet alle kankercellen noodzakelijkerwijs hormoonreceptoren hebben. Deze analyse vereist het verwijderen van een stukje tumor.

Indien nodig kan hormoontherapie alleen of in combinatie met andere behandelingen worden toegepast. Hormoontherapie is cruciaal bij de behandeling van bepaalde vormen van borstkanker en prostaatkanker. Soms wordt hormoontherapie ook gebruikt tegen andere kwaadaardige tumoren, bijvoorbeeld in de baarmoeder, schildklier, eierstok en nieren.

Als je je zorgen maakt, kun je deze vragen aan je arts stellen:

    • Wat is het doel van de behandeling?
    • Hoe gaat mijn kanker op de behandeling reageren?
    • Welke medicatie krijg ik?
    • Hoe lang duurt de volledige behandeling?
    • Wat zijn de bijwerkingen van de behandeling?
    • Wat kan ik doen om ze te verminderen?
    • Zijn er bijwerkingen die ik onmiddellijk moet melden?
    • Mag ik andere medicatie gebruiken tijdens mijn hormoontherapie?

Bijwerkingen

Zoals alle kankerbehandelingen heeft hormoontherapie behalve voordelen ook risico’s en bijwerkingen.

Veel bijwerkingen verschillen van persoon tot persoon en zijn afhankelijk van het type behandeling of de soort medicatie die wordt toegediend.

De belangrijkste bijwerkingen van hormoontherapie:

    • Seksuele problemen: verminderd libido, problemen met het bereiken van een orgasme, erectiestoornissen
    • Vaginale en menstruele veranderingen: vaginale droogheid, vaginale afscheiding, jeuk of irritatie, veranderingen in de menstruatiecyclus, vaginale bloedingen die geen verband houden met de menstruatie
    • Opvliegers en nachtelijk zweten
    • Gewichtsveranderingen: gewichtstoename of -verlies, groei van mannelijk borstweefsel (gynaecomastie)
    • Osteoporose (botontkalking): risico op breuken
    • Stemmingswisselingen, depressie
    • Vermoeidheid: voordurend gevoel van fysieke, emotionele en/of mentale uitputting
    • Gastro-intestinale symptomen (verstoord maag-darmstelsel): constipatie, misselijkheid, braken en/of diarree
    • Cognitieve problemen: moeite met nadenken of het geheugen
    • Onvruchtbaarheid
    • Verhoogd risico op andere gezondheidsproblemen: trombose, beroerte, cataract, hartaanval, baarmoederkanker

Het is van belang dat de patiënt vóór de behandeling met zijn of haar arts overlegt om te weten op welke syptomen hij of zij moet letten.

Het belang van een vertrouwensrelatie met
personen die je verzorgen

Aarzel nooit om vragen te stellen aan het zorgteam (artsen, verpleegkundigen…) en herhaal je vragen indien nodig, totdat je een begrijpelijk antwoord krijgt. Probeer in dialoog te gaan met je zorgverleners. Zo kun je samen in vertrouwen de best mogelijke beslissingen nemen.

Hematopoëtische stamceltransplantatie

Bij een stamceltransplantatie krijgt de patiënt gezonde, goedwerkende stamcellen toegediend. Deze niet-gespecialiseerde cellen zijn in staat om in een ander celtype te veranderen en zo defecte of afwezige cellen in het lichaam te vervangen. De bedoeling van hematopoëtische stamceltransplantatie is stamcellen vervangen die bloedcellen produceren als het beenmerg beschadigd of vernietigd is ten gevolge van onder andere kanker, medicatie of bestraling. Vroeger was daarvoor een beenmergpunctie (beenmergtransplantatie) nodig die meer belastend was voor de donor. Vandaag gebeurt dat door een bloedtransfusie.

Hoe werkt een stamceltransplantatie?

Vóór de transplantatie wordt het zieke beenmerg vernietigd met behulp van hoge dosissen chemotherapie en/of bestraling van het hele lichaam. Het doel is zoveel mogelijk kankercellen elimineren vóór de ingreep.

Door functionerend beenmerg te vernietigen is de patiënt uiterst gevoelig voor infecties. Hij of zij moet in een steriele ‘bel’ verblijven totdat de hematopoëtische stamceltransplantatie aanslaat.

Er zijn drie soorten hematopoëtische stamceltransplantaties:

    1. Autologe transplantatie of autotransplantatie: men gebruikt stamcellen van de patiënt zelf. Deze worden geoogst wanneer de effecten van de ziekte zoveel mogelijk afgezwakt zijn.
    2. Allogene transplantatie of allotransplantatie: men gebruikt stamcellen van een compatibele, bij voorkeur verwante, donor zoals broer of zus. Is er geen verwante donor beschikbaar, dan kunnen ook stamcellen van een andere compatibele donor worden gebruikt.
    3. Syngene transplantatie of isotransplantatie: stamcellen worden geoogst bij de eeneiige tweelingbroer of -zus van de patiënt.

Hematopoëtische stamceltransplantatie is een complexe procedure die risico’s inhoudt. De ingreep gebeurt in gespecialiseerde ziekenhuizen en wordt uitgevoerd door een team van hooggekwalificeerde professionals.

Wanneer wordt stamceltransplantatie toegepast?

Patiënten met een vorm van bloedkanker die een hoog risico lopen te hervallen of al hervallen zijn, komen in aanmerking voor een hematopoëtische stamceltransplantatie.

De belangrijkste indicaties voor autotransplantatie:

    • Kwaadaardig non-hodgkinlymfoom met een of meerdere slechte prognosefactoren
    • Multipel myeloom bij patiënten jonger dan 65
    • Bepaalde acute myeloide leukemieën
    • Herval bij de ziekte van Hodgkin

De belangrijkste indicaties voor allotransplantatie:

    • Acute en lymfoblastische leukemieën
    • Chronische myeloide leukemieën die moeilijk te controleren zijn met tyrosine kinase inhibitoren (dat zijn antikankermiddelen zoals Imatinib of Glivec®)
    • Myelodysplastische syndromen
    • Myeloproliferatieve syndromen
    • Terugkerende bloedkanker na autotransplantatie

Als je je zorgen maakt, kun je deze vragen aan je arts stellen:

    • Welke tests zullen vóór de transplantatie worden uitgevoerd om mijn algemene gezondheid te controleren?
    • Welke bijwerkingen kunnen na een transplantatie optreden? Kunnen ze worden onderdrukt?
    • Wie moet ik bellen als ik bijwerkingen ervaar na de transplantatie?
    • Op welke tekenen van een mogelijke infectie moet ik letten?
    • Welke voorzorgsmaatregelen moet ik nemen om infecties te voorkomen? En hoe lang?
    • Welke bijwerkingen moet ik onmiddellijk aan mijn zorgteam melden?
    • Moet ik medicatie nemen om afstoting te voorkomen?
    • Op welke tekenen van een mogelijke afstoting moet ik letten?
    • Welke onderzoeken moet ik na de ingreep nog ondergaan? Hoe vaak?
    • Welke invloed heeft de transplantatie op mijn dagelijks leven? Kan ik werken? Kan ik sporten en regelmatig activiteiten doen? Wanneer kan ik deze activiteiten hervatten?

Bijwerkingen

Zoals alle kankerbehandelingen heeft stamceltransplantatie behalve voordelen ook risico’s en bijwerkingen.

De belangrijkste bijwerking wordt gevormd door infecties, die worden veroorzaakt door een tekort aan witte bloedcellen in het lichaam.

Bijwerkingen die kunnen optreden ten gevolge van intensieve chemotherapie die vóór de transplantatie is toegepast:

    • Misselijkheid en overgeven
    • Zweertjes in de mond, verminderde eetlust en veranderde smaak
    • Vermoeidheid
    • Haaruitval
    • Problemen met de bloedstolling door een tekort aan bloedplaatjes
    • Bloedarmoede door een tekort aan rode bloedcellen
    • Diarree
    • Gewichtsverlies

Langdurige bijwerkingen (maanden of jaren later) van een transplantatie:

    • Onvruchtbaarheid
    • Staar (cataract)
    • Seksuele problemen
    • Vervroegde menopauze
    • Schildklierproblemen
    • Longschade
    • Botlaesie (beschadiging van het botweefsel)
    • Ontwikkeling van een ander kankertype

Specifieke bijwerking van allotransplantatie:

    • GVHD (Graft-Versus-Host Disease). Afstoting is een vaak voorkomende complicatie na een allogene stamceltransplantatie. Het is een afweerreactie van de donorcellen tegen het lichaam van de ontvanger. De cellen beschouwen dat lichaam als vreemd, kunnen het daarom aanvallen en bepaalde organen schade toebrengen. Het is belangrijk dergelijke bijwerkingen zo vroeg mogelijk vast te stellen om te voorkomen dat er steeds meer schade wordt aangericht.

Het is van belang dat de patiënt vóór de behandeling met zijn of haar arts overlegt om te weten op welke syptomen hij of zij moet letten.

Het belang van een vertrouwensrelatie met
personen die je verzorgen

Aarzel nooit om vragen te stellen aan het zorgteam (artsen, verpleegkundigen…) en herhaal je vragen indien nodig, totdat je een begrijpelijk antwoord krijgt. Probeer in dialoog te gaan met je zorgverleners. Zo kun je samen in vertrouwen de best mogelijke beslissingen nemen.

Klinische studies

Wat is een klinische studie ?

Een klinische studie wordt in overleg met patiënten uitgevoerd om nieuwe medische technieken of behandelingen te onderzoeken. Die worden ontwikkeld in het laboratorium en vervolgens getest op dieren. Als de voorlopige resultaten overtuigend zijn, kan een nieuwe techniek of behandeling bij een groep patiënten worden toegepast. Het doel is om de werkzaamheid en toxiciteit ervan te verifiëren, maar ook de eventuele superioriteit in vergelijking met de standaardbehandeling. Alleen vrijwilligers die voldoende zijn geïnformeerd en hun uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven, kunnen deelnemen aan een klinische studie.

Wie komt in aanmerking voor een klinische studie?

Niet alle patiënten kunnen deelnemen aan een klinische studie. Vrijwilligers moeten aan strikte medische voorwaarden voldoen. Deze inclusiecriteria houden onder andere verband met de soort aandoening (bijvoorbeeld het kankertype), leeftijd, algemene gezondheidstoestand, ziekteverloop en behandelingsrespons.

Voldoen aan de inclusiecriteria is essentieel om de resultaten van de klinische studie correct te kunnen interpreteren.

Wil je weten of je aan een klinische studie kunt deelnemen, vraag dan advies aan je oncoloog.

Waarom deelnemen aan een klinische studie?

Mogelijke motivaties:

    • Persoonlijk bijdragen aan onderzoeksinspanningen die behandelingen kunnen verbeteren, zodat er andere patiënten mee kunnen worden geholpen.
    • De hoop als een van de eerste patiënten te kunnen profiteren van nieuwe behandelingstechnieken. Een begrijpelijke drijfveer, maar geen garantie omdat het lang kan duren voor deze nieuwe technieken worden goedgekeurd.
    • Een voordeel inzake medische opvolging: patiënten kunnen baat hebben bij speciale aandacht tijdens en na het onderzoek. De follow-up van de deelnemers is immers noodzakelijk om betrouwbare conclusies te kunnen trekken uit klinische studies.

Zijn er risico’s aan verbonden?

Een klinische studie heeft, zoals elke behandeling, risico’s. Helaas zijn niet alle risico’s op voorhand bekend. Elke klinische studie is onderworpen aan de goedkeuring van een ethische commissie, die toeziet op de naleving van strikte nationale en internationale regels. Zo kan de grootst mogelijke veiligheid voor de deelnemers worden gegarandeerd.

Zelfs als er vooraf uitvoerig onderzoek is verricht, blijft er een zekere mate van onzekerheid en gevaar verbonden aan een klinische studie. Hierbij worden mensen immers aan een experimentele techniek of behandeling onderworpen. Daarom zal men patiënten tijdens en na de behandeling zorgvuldig controleren. Dit is zowel een voordeel (betere medische opvolging) als een beperking (frequentere bezoeken, bijkomende onderzoeken…).

Alvorens formeel in te stemmen met hun deelname aan een klinische studie, moeten alle vrijwilligers worden geïnformeerd, waarna ze voldoende tijd krijgen om na te denken. Wie instemt, ondertekent een ‘geïnformeerd toestemmingsdocument’, dat garandeert dat er voldoende informatie werd gekregen over de studie, het verloop, de risico’s en de beperkingen ervan. De biologische, medische en klinische follow-up die de proefpersonen tijdens het onderzoek ondergaan, biedt garantie op de grootst mogelijke veiligheid. Aan een klinische studie zijn geen extra medische kosten verbonden die voor rekening van de patiënt komen. Elke proefpersoon die toestemming heeft gegeven om deel te nemen aan het onderzoek, blijft te allen tijde vrij om die in te trekken en niet langer aan de studie deel te nemen. Hij of zij krijgt vervolgens de standaardbehandeling die van toepassing is op zijn of haar specifieke situatie.

Hoe verloopt een klinische studie?

De artsen die een klinische studie uitvoeren, volgen een specifiek protocol of behandelplan. Het is van belang dat patiënten die deelnemen aan een klinische studie het protocol én het doel ervan begrijpen. Begeleidende artsen zijn aanwezig om vragen te beantwoorden.

Doorgaans worden deelnemers aan een klinische studie willekeurig verdeeld in twee groepen:

    • een controlegroep, die de standaardbehandeling (de tot dusver beste bekende behandeling) krijgt
    • een experimentele groep, die de nieuwe behandeling krijgt, of een combinatie van de standaard- en nieuwe behandeling.

Deelnemers noch onderzoekers weten wie de standaard- of experimentele behandeling krijgt. Dit om beïnvloeding en vooroordelen te voorkomen, want daardoor zouden de onderzoeksresultaten kunnen worden vertekend. De verdeling van patiënten in twee groepen gebeurt willekeurig door middel van loting. Men noemt dit dubbelblinde randomisatie. Pas bij het analyseren van de resultaten komen de onderzoekers te weten wie welke behandeling kreeg.

Hoe kom je meer te weten over lopende klinische studies ?

Je oncoloog is te allen tijde je beste gesprekspartner. Hij kent je medisch dossier tot in de details en heeft toegang tot heel wat nationale en internationale databanken. Daarin staat informatie over lopende klinische onderzoeken en worden de medische voorwaarden opgesomd om eraan te kunnen deelnemen. Oncologen kunnen hun patiënten met kennis van zaken op de hoogte brengen van klinische studies in binnen- én buitenland.

Als je je zorgen maakt, kun je deze vragen aan je arts stellen:

    • Wat is het doel van het onderzoek?
    • Is het bekend welke bijwerkingen ik kan verwachten?
    • Hoe lang duurt het onderzoek?
    • Hoe vaak zal ik de behandeling krijgen?
    • Zijn er bijkomende kosten die voor mijn rekening komen?
    • Zal het onderzoek invloed hebben op mijn dagelijks leven?
    • Welke langdurige zorg of onderzoeken zijn verbonden aan het onderzoek?