De opeenhoping van kankercellen kan leiden tot een tumor.
Kankercellen ‘kapen’ normale cellen om zich heen en gebruiken die in hun voordeel. Een kwaadaardige tumor is in feite een geheel van kankercellen en normale cellen, die met elkaar samenwerken.
Zodra een tumor 1 à 2 mm meet, veroorzaken de kankercellen de vorming van nieuwe bloedvaten (angiogenese), die de tumor van vocht voorzien en voeden. Door de bloedtoevoer kan de tumor blijven groeien en kan deze zelfs de bloedvaten infiltreren en zich verspreiden naar andere delen van het lichaam (metastasering).
Kankercellen dringen langzaam maar zeker omliggend gezond weefsel binnen. Sommige cellen kunnen ontsnappen uit de oorspronkelijke tumor en ontwikkelen vervolgens metastasen of secundaire tumoren in andere organen.
Zonder behandeling doorlopen de meeste tumoren dezelfde fases, maar met een snelheid die sterk kan verschillen en op een manier die specifiek is voor elk kankertype:
Kankercellen nabijgelegen organen of andere delen van het lichaam koloniseren. Er verschijnen uitzaaiingen. Vaak tasten ze eerst de lymfeklieren aan. Dan verspreiden de uitzaaiingen zich naar andere organen, wat de oorzaak is van de meeste sterfgevallen door kanker.
Een kankertype wordt gekenmerkt door zijn vertrekpunt. Prostaatkanker, bijvoorbeeld, die tot uitzaaiingen in de botten leidt, blijft prostaatkanker en wordt dus geen botkanker. Botkanker is een heel andere tumor, waarvan het vertrekpunt in de botcellen ligt.