Als baarmoederhalskanker zich beperkt tot de baarmoederhals – er is dan sprake van stadium 1 – en de patiënt wenst later nog zwanger te kunnen worden, zal de arts een conisatie uitvoeren. Met een lusvormig schroeidraadje wordt een kegelvormig stukje van het oppervlak van de baarmoederhals verwijderd. Dit gebeurt onder lokale of algemene verdoving. Het monster wordt naar de patholoog verstuurd voor verder microscopisch onderzoek.
Als er zich geen kankercellen aan de randen van het verwijderde weefsel bevinden, kan deze chirurgische ingreep voldoende zijn. Brengt de laboratoriumanalyse daarentegen de aanwezigheid van kankercellen aan het licht in de randen van het weefsel of in de bloed- of lymfevaten, dan is een aanvullende behandeling noodzakelijk.
Meet de tumor minder dan 2 cm, is de kanker niet verder gevorderd dan stadium 1 of 2 en wenst de patiënt later nog zwanger te kunnen worden, dan valt een radicale trachelectomie (of cervixectomie) te overwegen. Deze chirurgische ingreep bestaat uit het verwijderen van de baarmoederhals, het bovenste deel van de vagina en bepaalde omliggende weefsels en lymfeklieren.
Als de patiënt niet meer zwanger wenst te worden of de kanker zich in een gevorderd stadium bevindt, is totale hysterectomie de meest voorkomende chirurgische behandeling. De ingreep bestaat uit het verwijderen van de baarmoeder en de baarmoederhals, evenals de omliggende lymfeklieren. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn om ook de eierstokken en eileiders weg te nemen. In dat laatste geval is er sprake van hysterectomie met adnexectomie.
Bij baarmoederhalskanker kan radiotherapie enkel als aanvullende behandeling voor of na een chirurgische ingreep bij de patiënt worden toegepast. Deze behandeling, oppervlakte- of intracavitaire brachytherapie, houdt respectievelijk het uitwendig en inwendig bestralen van de weefsels in. Om de kans op recidief te beperken kan een combinatie van interne en externe radiotherapie nodig zijn. Bij de behandeling met inwendige radiotherapie wordt geslachtsgemeenschap afgeraden.
Als aparte behandeling of aanvullend bij een chirurgische ingreep kan chemotherapie op bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd:
Doelgerichte therapieën maken deel uit van wat men ‘precisiegeneeskunde’ noemt. De patiënt krijgt medicatie toegediend die kankercellen aanvallen door selectief bepaalde belangrijke stappen in hun functioneren te verstoren. Deze doelgerichte therapieën zijn echter niet voor alle tumoren doeltreffend. Vooraf moet de arts dan ook bepalen of de tumorcellen het doelwit kunnen zijn van een bepaald medicijn. Men spreekt dan van ‘tumorprofilering’.
Het doel van immuuntherapie bestaat erin het vermogen van het afweersysteem om kanker te bestrijden te versterken. In bepaalde gevallen wordt voor immuuntherapie gekozen om gevorderde baarmoederhalskanker met uitzaaiingen te behandelen.