Eindtermen voor lager onderwijs

Eindtermen voor lager onderwijs

De methodieken in deze doekoffer sluiten aan bij volgende eindtermen voor het lager onderwijs:

LEERGEBIEDSOVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN – SOCIALE VAARDIGHEDEN

1.3 De leerlingen kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders.

1.5 De leerlingen kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken.

1.6 De leerlingen kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren.

3. De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of

etnische origine.

LEERGEBIEDSOVERSCHRIJDENDE EINDTERMEN – LEREN LEREN

3. De leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatie (ook andere dan teksten) verwerven en

gebruiken.

MUZISCHE VORMING

De leerlingen

2.4* genieten van zingen en musiceren en gebruiken dit als impuls voor nieuwe muzikale spelideeën of andere

aanverwante expressiewijzen.

NEDERLANDS

De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze

ordenen bij:

1.5 een uiteenzetting of instructie van de leerkracht;

1.6 een voor hen bestemde instructie voor een buitenschoolse situatie;

SOCIALE VAARDIGHEDEN – DOMEIN RELATIEWIJZEN

1.5 De leerlingen kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken.

1.6 De leerlingen kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren.

1.9 De leerlingen kunnen ongelijk of onmacht toegeven, kritiek beluisteren en eruit leren.

SOCIALE VAARDIGHEDEN – DOMEIN SAMENWERKING

3. De leerlingen kunnen samenwerken met anderen, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of

Etnische origine.

WETENSCHAPPEN EN TECHNIEK

1.2. De leerlingen kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.

1.12. De leerlingen kunnen het verband illustreren tussen de leefgewoonten van mensen en het klimaat waarin ze leven;

1.17. De leerlingen kunnen gezonde en ongezonde levensgewoonten in verband brengen met wat ze weten over het functioneren van het eigen lichaam:

1.18. De leerlingen weten dat bepaalde ziekteverschijnselen en handicaps niet altijd kunnen worden vermeden;

1.19. De leerlingen beseffen dat het nemen van voorzorgen de kans op ziekten en ongevallen vermindert;

2.3. De leerlingen kunnen onderzoeken hoe het komt dat een zelf gebruikt technisch systeem niet of slecht functioneert;

2.6. De leerlingen kunnen illustreren hoe technische systemen onder meer gebaseerd zijn op kennis over eigenschappen van materialen of over natuurlijke verschijnselen

2.7. De leerlingen kunnen in concrete ervaringen stappen van het technisch proces herkennen (het probleem stellen, oplossingen ontwikkelen, maken, in gebruik nemen, evalueren);

2.9. De leerlingen kunnen een probleem, ontstaan vanuit een behoefte, technisch oplossen door verschillende stappen van het technisch proces te doorlopen;

2.10. De leerlingen kunnen bepalen aan welke vereisten het technisch systeem dat ze willen gebruiken of realiseren, moet voldoen;

2.12. De leerlingen kunnen keuzen maken bij het gebruik of realiseren van een technisch systeem, rekening houdend met de behoefte, met de vereisten en met de beschikbare hulpmiddelen;

2.13. De leerlingen kunnen een eenvoudige werktekening of handleiding stap voor stap uitvoeren;

2.14 De leerlingen kunnen werkwijzen en technische systemen vergelijken en over beide een oordeel formuleren aan de hand van criteria;

2.16. De leerlingen zijn bereid hygiënisch, nauwkeurig, veilig en zorgzaam te werken;

MENS EN MAATSCHAPPIJ

4.11. De leerlingen kunnen aspecten van het dagelijks leven in een land van een ander cultuurgebied vergelijken met het eigen leven.

Bron: https://onderwijsdoelen.be/