Via een bloedonderzoek kunnen de volgende afwijkingen aan het licht komen:
Ook met deze diagnostische test kan men een verhoogde hoeveelheid M-proteïnen of paraproteïnen in het bloed opsporen.
Bij een beenmergpunctie neemt de arts een kleine hoeveelheid beenmerg weg, meestal uit het bekken. Eerst wordt de plaats waar dit gebeurt, verdoofd. Vervolgens prikt de arts met een fijne holle naald in het bot om een beetje beenmerg op te zuigen. Het monster wordt hierna in het laboratorium onderzocht.
Om de mate van botontkalking en de algemene botkwaliteit te bepalen is het soms nodig een klein stukje bot te onderzoeken. Bij een botbiopsie wordt een kleine hoeveelheid verdacht weefsel van het bot weggenomen om te worden onderzocht in het laboratorium. Dit gebeurt vaak na beeldvorming via radiografie of MRI. Onder lokale of algemene verdoving wordt met een holle naald en/of elektrisch boortje een stukje bot verwijderd voor analyse onder de microscoop.
Er wordt een tracer of licht radioactief product ingespoten. Het bindt zich aan het bot en de gewrichtsweefsels, waardoor het skelet zichtbaar wordt. Vervolgens worden er beelden gemaakt die door de radioloog worden geanalyseerd.
Er kan aanvullend diagnostisch onderzoek nodig zijn. De drie voornaamste tests wat dat betreft zijn de volgende: