Het risico op non-hodgkinlymfoom neemt toe met de leeftijd. De meest voorkomende subtypes komen het vaakst voor bij mensen van 60 en 70 jaar.
Mensen met een verzwakt immuunsysteem ten gevolge van AIDS, het syndroom dat door het HIV-virus wordt veroorzaakt, of een immunosuppressieve behandeling, bijvoorbeeld na een orgaantransplantatie of bij een auto-immuunziekte, hebben een grotere kans om non-hodgkinlymfoom te krijgen.
Een risicogroep wat non-hodgkinlymfoom betreft wordt gevormd door mensen die in een professionele omgeving geregeld worden blootgesteld aan chemicaliën zoals bepaalde pesticiden, herbiciden, oplosmiddelen en petrochemische producten.
Mensen met auto-immuunziektes zoals reumatoïde artritis en het syndroom van Sjögren lopen meer dan gemiddeld risico om bepaalde types non-hodgkinlymfoom te krijgen. Bepaalde immunosuppressiva of medicijnen die worden gebruikt om auto-immuunziektes behandelen, kunnen het risico op NHL verhogen.
Bepaalde medicijnen, die worden gebruikt om andere vormen van kanker te behandelen, kunnen het risico op non-hodgkinlymfoom verhogen.
Vrouwen met borstimplantaten hebben meer kans op borstlymfoom in het littekenweefsel dat zich rond het implantaat vormt.
Sommige studies suggereren dat overgewicht of obesitas het risico op non-hodgkinlymfoom verhoogt. Verder onderzoek is nodig om dit verband te bevestigen. Een normaal gewicht, lichaamsbeweging en een gezond voedingspatroon vergroten alleszins je kans op een lang, gezond leven.
Blootstelling aan radioactieve straling, onder andere bij radiotherapie of na ongevallen met kernreactoren of na de inslag van kernwapens, verhoogt het risico op non-hodgkinlymfoom.