Chirurgie is een bijna onvermijdelijke interventie bij de behandeling van darmkanker. Een ingreep kan curatief zijn, waarbij de hele tumor wordt verwijderd, ofwel palliatief. In het laatste geval wordt vermeden dat er darmobstructie wordt veroorzaakt door de kanker.
Bij de operatie verwijdert men zowel de tumor als de omliggende weefsels, die mogelijk door kankercellen zijn geïnfiltreerd. Op basis van een microscopische analyse van de kankercellen én de verwijderde klieren in de nabije omgeving van de darm kan men beslissen of er behalve chirurgie nog andere behandelingen noodzakelijk zijn.
In volgende gevallen wordt chirurgie aangevuld met chemotherapie:
Chemotherapie kan worden gecombineerd met doelgerichte therapieën.
Bij doelgerichte therapieën gaat het om behandelingen die zijn ontwikkeld om de groei of verspreiding van kankercellen te blokkeren. Patiënten krijgen een behandeling op maat die hun kanker raakt op zijn zwakste plek. Dergelijke behandelingen zijn meestal niet genezend, maar kunnen wel de overlevingskansen sterk verhogen: soms met maanden, in het beste geval zelfs met jaren. Daarom zijn ze vooral aangewezen bij een niet te opereren of uitgezaaide kanker.
Bepaalde patiënten lijden aan een specifieke, zeldzame vorm van dikkedarmkanker. Ze kunnen met immuuntherapie gericht behandeld worden. Dat gebeurt op basis van de moleculaire en genetische kenmerken van hun tumor. Immuuntherapie gebruikt het immuunsysteem van de kankerpatiënt zelf om de tumor te vernietigen met een relatief grote kans op succes.
Naast chirurgische ingrepen wordt bestraling gebruikt om endeldarmkanker te behandelen. Radiotherapie wordt vóór de operatie om volgende redenen toegepast:
Radiotherapie wordt soms zonder een andere behandeling gebruikt om een darmobstructie te bestrijden of te voorkomen.
Wanneer dikkedarmkanker uitzaait, bereiken metastasen vaak de lever. Om die te bestrijden zijn verschillende behandelingen mogelijk, afhankelijk van patiënt tot patiënt :